Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Spitsbergen

betekenis & definitie

Spitsbergen, te voren Nieuwland of Koning Jacobs-Nieuwland en door de Groenlandsvaarders ook Oost-Groenland geheeten, eene nu eens tot Europa, dan weder tot Noord-Amerika gerekende eilandengroep in de noordelijke IJszee, ten noordoosten van Groenland, ligt tusschen 76°30'—80°30' N. B en 10°-28° O. L. van Greenwich en bestaat uit drie groote eilanden (eigenlijk of West-Spitsbergen, Noord-oostland en Edje-eiland) en onderscheidene kleine eilanden met eene gezamenlijke oppervlakte van 1400 geogr. mijl. Eene door woeste stormen geteisterde zee bespoelt deze eilandengroep, die in den zomer door ijsschollen omgeven en in den winter door vaste ijsmassa’s omsloten is. Alleen langs de westkust is de zee gedurende nagenoeg het geheele jaar vrij van ijs.

De groote eilanden zijn hoog, verrijzen met steile kusten uit de zee en zijn met eene laag ijs ter dikte van 100 Ned. el bedekt, waaruit de spitse bergtoppen (vandaar de naam) te voorschijn treden en eene hoogte bereiken van 1300 Ned. el. Het gesteente is er hoofdzakelijk graniet; vulcanen of vulcanische voortbrengselen zoekt men er te vergeefs, maar men vindt er jurakalk, krijt en andere bezonkene lagen.

Het klimaat is er ruw en guur, maar in vergelijking met de Amerikaansche poolstreken zeer zacht door den invloed van den Golfstroom. De gemiddelde jaarlijksche warmtegraad bedraagt er op 79°53' N. B. (Mosselbaai) — 8° C.; de gemiddelde temperatuur van de koudste maand (Maart) — 20,7° C. en die van de warmste (Julij) — 5,3° C. De plantengroei is er zeer schraal, daar de grond er gedurende slechts weinig zomerweken, wanneer de zon er niet ondergaat, vrij is van sneeuw en ijs. Tot de boomen behooren er slechts een paar lage wilgesoorten. In het geheel heeft men er 93 soorten van openbaar bloeijende en 250 soorten van bedekt bloeijende planten. Kruisbloemigen en grassen hebben er de overhand. Stroomende wateren heeft men er slechts in den tijd van den dooi. Tot de zoogdieren op het land behooren er: het rendier, de ijsbeer, de bruine beer en de blaauwvos; op de kusten heeft men veel walrussen en robben en aan de westzijde vele walvisschen. Van de vogels kent men er 28 soorten, van welke er 22 te huis behooren, terwijl de overige er slechts tijdelijk vertoeven.

Van de eersten behooren 17 tot de Anseres en 3 tot de Grallae. Voorts heeft men er tot nu toe 23 soorten van insecten ontdekt. Het rijk der delfstoffen levert er graniet (met edele granaten), graphiet, loodglans, ijzer, marmer en steenkolen. Op geen enkel dier eilanden vindt men inboorlingen of kolonisten, hoewel Russische jagers er wel eens jaren lang hun verblijf hielden en er des zomers walvischvaarders verschijnen, doch op verre na niet meer zoo druk als in de 17de en 18de eeuw, toen Spitsbergen de verzamelplaats was van alle walvischvaarders en vooral de Nederlanders er met eene aanzienlijke vloot heenstevenden en er gedurende den tijd van hun verblijf het door hen gestichte dorp Smeerenberg bewoonden, waar zij zich naar vaderlandschen trant zeer huiselijk wisten in te rigten. Geene der zeevarende Mogendheden maakt aanspraak op het bezit van deze groep.

De voornaamste der kleinere eilanden zijn: De Zeven Eilanden ten noorden, Prince Charles Foreland ten westen, de Waaigat-eilanden in de Hinloopenstraat, en de Duizend Eilanden (geen honderd in aantal) ten zuiden. Ook het Beeren-eiland wordt tot deze groep gerekend. Spitsbergen werd in 1594 door de Nederlanders Barendsz., Heemskerk en Rijp ontdekt. In den jongsten tijd werden deze eilanden nader onderzocht door Scoresby (1817—1818), Parry (1827), Lamont (1851), Torell en Nordenskjöld (1857—1873), Heuglin, Koolemans Beijnen (1878) enz.

< >