Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Sloet

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Ludolf Anne Jan Wilt, baron Sloet van de Beele, een verdienstelijk Nederlandsch oudheidkundige. Hij werd geboren te Voorst den 28sten Maart 1806, studeerde te Utrecht in de regten, promoveerde aldaar in 1830 en was achtervolgens advocaat en procureur te Zutfen, griffier van de Staten van Gelderland, president van den raad van toezigt op de Staatsspoorwegen, gouverneur-generaal van Neêrlandsch Indië (1866-1871) en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Later bleef hij ambteloos gevestigd te Arnhem.

Van zijne geschriften vermelden wij: „Het jachtbedrijf onzer voorouders (1849)”, — „Bijdragen tot de kennis van Gelderland (1852-1855)”, — „Beschrijving van den watervloed in Gelderland in 1855 (met den hoofd-ingenieur Fijnje, 1856)”, — „Mijn verblijf te Kissingen (1857)”, — „Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen tot den slag van Woeringen (1872-1875)”, — en onderscheidene merkwaardige opstellen in tijdschriften, vooral in de „Nederlandsche Jaarboeken van rechtsgeleerdheid en wetgeving”, in de „Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en Oudheidkunde”, in de „Mededeelingen en verslagen der Koninklijke Académie van Wetenschappen”, in de „Verhandelingen” dier Académie en in de „Handelingen der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden”.

Barthólomeus Willem Anne Elisa, baron Sloet tot Oldhuis, een verdienstelijk Nederlandsch staathuishoudkundige en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Voorst den 13den October 1808, studeerde te Utrecht in de regten, woonde met zijn broeder den Tiendaagschen Veldtogt bij en werd na zijne promotie burgemeester van Hengelo (in Overijssel) en in 1838 lid, later voorzitter van de arrondissementsregtbank te Zwolle. Sedert 1840 redigeerde hij het „Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek” en leverde daarin eene reeks van belangrijke opstellen. Hij behoort tot de oprigters van de Overijsselsche Maatschappij van Provinciale welvaart en bevorderde het houden van staat- en landhuishoudkundige congressen. Geruimen tijd was hij lid van den gemeenteraad te Zwolle, van de Provinciale Staten van Overijssel en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hij schreef o. a.: „Studentenkoor uit de cantate voor het studentenconcert (1828)”, — „Antigonus, treurspel (1830; 2de druk 1865)”, — „Lierzang op het tweede eeuwfeest der Utrechtsche hoogeschool (bekroond, 1836)”, — „Levensschets van P.O.C. Vorsselman de Heer (1843)”,— „Uit mijn dichterlijk leven (1869)”, — en „Herfstdraden (1873)”, — benevens onderscheidene bijdragen in tijdschriften, jaarboekjes, dagbladen enz. Ook leverde hij vertalingen van eenige staathuishoudkundige werken van Droz en Dumont.

< >