Siegmund of Sigismund. Onder dezen naam vermelden wij:
Een Roomsch Keizer. Deze, de tweede zoon van keizer Karel IV en Elizabeth van Pommeren, geboren den 14den Februarij 1368, verkreeg in 1376 de mark Brandenburg. Zijne verloving (1382) met Maria, erfdochter van Lodewijk de Groote van Hongarije en Polen, bezorgde hem de kroon van Hongarije, terwijl de Polen hem na den dood van Lodewijk (1382) niet als koning wilden erkennen. Elizabeth, de weduwe van Lodewijk, vertraagde tevens het huwelijk; eerst in 1385, toen Karet van Durazzo zich van Hongarije wilde meester maken, deed zij het voltrekken, om zich van den bijstand te verzekeren van Siegmund, die nu de Marken verpandde om hulptroepen uit te rusten. Nadat Karel (1386) en Elizabeth (1387) waren vermoord, zag Siegmund zich als koning erkend en gekroond. Na het kinderloos overlijden van Maria (1395) had hij, wegens zijn hartstogtelijk en eigenzinnig karakter door velen gehaat, met oproerige bewegingen te kampen, welke hij door bloedige maatregelen poogde te dempen, terwijl hij zelf door de aanzienlijken des lands eenigzins in verzekerde bewaring gehouden werd. In 1396 toog hij aan het hoofd van een kruisleger tegen de Turken te velde, maar leed bij Nicópolis (28 September) de nederlaag en werd zelf ter naauwernood gered. In 1402— 1404 was hij rijksbestuurder in Bohemen in plaats van zijn broeder Wenzel.
Daarop wijdde hij zich geheel en al aan het koningrijk Hongarije, gaf aan het volk eene nieuwe constitutie, handhaafde de rust in het binnenland, veroverde Bosnië en Dalmatië en onderwierp Serbië aan de souvereiniteit van Hongarije. Na den dood van keizer Ruprecht van de Pfalz (1410) dong hij door middel van den burggraaf van Nürnberg naar de Keizerskroon. Zijn mededinger was Jobst van Moravië. Zij verwierven beiden hetzelfde getal stemmen, doch toen Jobst kort daarna stierf, had op den 21sten Julij 1411 eene nieuwe verkiezing plaats, welke ter zijner gunste uitviel. Daar hij als koning van Hongarije in 1411—1413 oorlog voerde tegen de Venetianen, verscheen hij eerst in 1414 in Duitschland en werd den 8sten November te Aken gekroond. Om de kerkelijke twisten uit den weg te ruimen, verordende hij het Concilie te Constanz, waar hij als het wereldlijk hoofd der Christenheid vooral in het begin eene belangrijke rol vervulde. Hij drong aan op de inhechtenisneming van paus Johannes XXIII en na de vlugt van dezen op diens afzetting, vernederde Frederik van Oostenrijk, den bondgenoot van den Heiligen Stoel, en ondersteunde de hervormingsgezinde pogingen der meerderheid van het Concilie. Intusschen bragt hfl aan de plannen tot vereeniging en hervorming der Kerk den edelen Johannes Husz (zie aldaar) ten offer, aan wien hij vrijgeleide had toegezegd.
Op den tevens vergaderden Rijksdag (1415) verleende hij het keurvorstendom Brandenburg aan den burggraaf Friedrich van Nürnberg, die het reeds tot 1411 als stadhouder had bestuurd. Om de Spaansche vorsten over te halen, hun zegel te hechten aan het Concilie en den vrede tot stand te brengen tusschen Frankrijk en Engeland, ondernam hij in 1415—1417 eene langdurige reis naar het zuiden van Frankrijk, Bourgondië en Engeland, waarop hij enkel eerstgemeld doel bereikte, maar door ellendig geldgebrek de keizerlijke waardigheid door het slijk sleurde, terwijl in zijne afwezigheid de Pauselijke partij op het Concilie zoozeer de overhand verkreeg, dat hij na zijn terugkeer de verkiezing van een nieuwen Paus nog vóór het hervormen der Kerk niet beletten kon. Ook de door hem beoogde hervorming van het Rijksbestuur leed schipbreuk. De opstand der Hussieten na den dood van Wenzel wikkelde hem in een langen, rampspoedigen oorlog. In 1423 beleende hij Frederik de Strijdbare van Meiszen met Keur-Saksen.
Gedurende den Hussieten-oorlog trok hij in 1431 naar Italië en werd er in dat jaar te Milaan met de kroon van Lombardije en in 1433 te Rome met de Keizerskroon versierd. Daarop bragt hij tusschen den Paus en het Concilie van Basel een kortstondigen vrede tot stand en werd in 1436 erkend als koning van Bohemen. Nadat hij nogmaals vruchtelooze pogingen had aangewend tot hervorming des Rijks, overleed hij te Znaïm den 9den December 1437. Hij had een aangenaam en indrukwekkend voorkomen, sprak een zestal talen zeer vloeijend, onderscheidde zich door welwillendheid en milddadigheid, maar tevens door gemis van volharding, en verkeerde steeds in geldverlegenheid, terwijl hij alle middelen aangreep, om zijne berooide schatkist te vullen. Met hem nam het Huis der Luxemburgers een einde.
Eenige Koningen der Polen, namelijk:
Siegmund I de Oude of de Groote, uit het Huis der Jagellonen. Hij was de jongste zoon van Casimir IV, werd geboren in 1466 en zag zich door keuze geroepen tot opvolger van zijn broeder Alexander (1506) op den troon van Polen en Lithauen. hij loste vele verpande koninklijke bezittingen en inkomsten weder in, voerde tegen de Russen, die in 1508 een inval deden in Polen, een voorspoedigen oorlog, versloeg de Walachen, die in opstand waren gekomen, alsook de Tartaren en in 1514 wederom de Russen bij Beresow, maar verloor in 1519 een slag tegen de Tartaren. Dientengevolge drongen de Russen op nieuw in het land, en de grootmeester der Duitsche Orde, Albrecht van Saksen, weigerde als leenman hulde te doen en keerde desgelijks de wapens tegen de Polen. De strijd werd met afwisselenden voorspoed gevoerd, totdat Albrecht bij het Verdrag van Krakau (8 April 1525) Oost-Pruissen als een aan de kroon van Polen leenpligtig hertogdom voor zijne mannelijke nakomelingen ontving. Met de Russen sloot hij een wapenstilstand, en door een verbond met de Porte bragt hij de Tartaren tot rust. Nadat Polen in 1525 door het uitsterven van den stam der Piasten in Masovië aanmerkelijk was vergroot, werd in 1533 de oorlog met Rusland vernieuwd en in 1534 bij Starodoep eene glansrijke overwinning behaald. Hij heeft veel gedaan tot bevordering van landbouw, nijverheid en wetenschap, en overleed den 1sten April 1548.
Siegmund II August, zie onder August, Siegmund III, koning van Polen en Zweden, een zoon van Johan III, koning van Zweden en van de Poolsche prinses Catharina, eene zuster van Siegmund II. Hij werd geboren den 20sten Junij 1566 in de gevangenis te Gripsholm, in de R. Katholieke leer opgevoed en na den dood van Stéphanus Báthori door den invloed der Zamoyski’s tot koning van Polen gekozen (19 Augustus 1587) en te Krakau gekroond (27 December). Hij gaf aanstonds ontslag aan de raadslieden der kroon, beperkte de magt van den veldheer Zamoyski, maakte geen gebruik van de op Rusland behaalde voordeelen en sloot met deze mogendheid een elfjarigen wapenstilstand. Zonder zich om zijn eed te bekreunen, vervolgde hij de Protestanten en verwoestte hunne kerken. Na den dood zijns vaders (19 October 1592) erfde hij den Zweedschen troon en aanvaardde dien den 19den Februarij 1594. Na zijn terugkeer in Polen beijverde hij zich, Duitsche zeden en gewoonten bij zijn Hof in te voeren en maakte zich daardoor gehaat bij de Polen, terwijl in Zweden zijn stadhouder, Karel van Södermanland, zich koninklijke regten aanmatigde.
Daarna trok hij in 1598 met een Poolsch leger nogmaals naar Zweden, om hem van zijne waardigheid te ontzetten, maar werd geslagen en moest onverrigter zake terugkeeren, waarna hij door de Zweden afgezet en Karel in 1604 tot koning gekozen werd. In Polen dreef hij intusschen zijne despotieke maatregelen door, zoodat er in 1606 een geweldig oproer ontstond. De veldheer Chodkjewicz waakte echter met goed gevolg voor de veiligheid der Kroon. In 1609 geraakte Siegmund wegens het ondersteunen van twee valsche Demetriussen in oorlog met Rusland; hij voerde dezen met goed gevolg, zonder echter zijn doel, Rusland en Polen onder zijne heerschappij te vereenigen, te bereiken. Om met Zweden een wapenstilstand te sluiten, erkende hij zijn neef Gustaaf Adolf als Koning van dat rijk; inmiddels verloor hij in een volgenden oorlog tegen Zweden onderscheidene gewesten, zooals Samogitië, Koerland en Poolsch Pruissen, waarna het beleid van Richelieu in 1629 een zevenjarigen wapenstilstand deed tot stand komen, die voor Zweden zeer voordeelig was. Siegmund overleed den 30sten April 1632 te Warschau, werwaarts hij zijn zetel verplaatst had, en werd opgevolgd door zijn zoon Wladislaus IV.