Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Seckendorff

betekenis & definitie

Seckendorff is de naam van een adellijk geslacht, hoofdzakelijk in Franken en Saksen gevestigd. Als stamvader wordt Ludwig von Seckendorff vermeld, die in het midden der 13de eeuw leefde. Thans bloeijen nog 3 hoofdlijnen van dit geslacht. Van de leden noemen wij:

Friedrich Heinrich, rijksgraaf von Seckendorff, Keizerlijk veldmaarschalk en staatsman, geboren den 5den Julij 1673 te Königsberg in Franken. Hij studeerde te Jena, Leipzig en Leiden in de regten en trad in 1693 als vrijwilliger in Engelsch-Nederlandsche en later in Keizerlijke krijgsdienst en streed onder prins Eugenius tegen de Turken. In den Spaanschen Successie-oorlog was hij aanvoerder van het regiment-Ansbach en veroverde in den slag bij Höchstädt aan het hoofd zijner dragonders 16 vaandels. Daarop werd hij tot kolonel bevorderd, streed bij Ramillies en Oudenaarde en nam deel aan de belegering van Rijssel. Vervolgens trad hij als generaal-majoor in dienst van Augustus II, koning van Polen, en voerde bevel over de Saksische hulptroepen in Vlaanderen. Als Poolsch gezant te ’s Gravenhage woonde hij in 1713 de onderhandelingen bij van den Vrede van Utrecht, droeg als bevelhebber van genoemde troepen in 1715 niet weinig bij tot de verovering van Stralsund en zag zich in 1717 benoemd tot Keizerlijk luitenant-veldmaarschalk-generaal. Onder het opperbevel van Eugenius stond hij bij Belgrado aan het hoofd van twee regimenten van Ansbach, streed in 1718 in Sicilië voorspoedig tegen de Spanjaarden en noodzaakte hen in 1720 tot een verdrag, ingevolge hetwelk zij het eiland moesten verlaten. In 1719 werd hij rijksgraaf en in 1721 veldtuigmeester.

In 1726 vertrok hij als Keizerlijk gezant naar het Hof te Berlijn, waar hij de gunst verwierf van Friedrich, Wilhelm I en van deze op eene behendige wijze gebruik maakte. Hij bragt er de verloving tot stand van den kroonprins Friedrich met prinses Elizabeth Christine van Brunsmijk-Wolfenbüttel en zorgde, dat door onderscheidene Duitsche Hoven, alsmede door Denemarken en de Nederlanden, de Pragmatieke Sanctie werd erkend. Door eene bijeenkomst van de monarchen der beide landen te Kladrup in Bohemen wist hij te bewerken, dat Pruissen bij den aanvang van den Poolschen Successie-oorlog 10000 man hulptroepen leverde. Daarenboven haalde hij Beijeren, de Pfalz en Keulen over tot het zenden van hulptroepen, zoodat zich in 1734 een Rijksleger aan de Rijn vereenigde. Als Rijksgeneraal der kavallerie trok hij met 30000 man over den Hundsrück en bragt den 20sten October 1735 den Franschen eene nederlaag toe bij Klausen. In den nieuwen oorlog tegen de Turken werd hem, op aanbeveling van den stervenden Eugenius, na zijne benoeming tot Oostenrijksch veldmaarschalk het opperbevel over het leger bij Belgrado toevertrouwd.

Hier streed hij eerst voorspoedig, maar moest weldra achter de Save terugtrekken, weshalve hij op aanhitsing zijner vijanden aangeklaagd en in de vesting Graz gevangen gehouden werd. Maria Theresia echter stelde hem op vrije voeten. Daarop trad hij in Beijersche dienst, werd opperbevelhebber van het Beijersche leger, ontzette München en wierp in 1744 de Oostenrijkers terug naar Bohemen, waarna hij het kommando nederlegde. Na den dood van Karel VII werkte hij mede tot het sluiten van den Vrede te Füssen (22 April 1745). Nu werd hij door keizer Franz in al zijne ambten en bedieningen bevestigd en betrok zijn landgoed Meuselwitz bij Altenburg, totdat hij aldaar in December 1758 op bevel van Friedrich II, onder voorwendsel dat hij eene voor Pruissen nadeelige briefwisseling onderhouden had, in hechtenis genomen en een half jaar te Magdeburg gevangen gehouden werd. Hij overleed op bovengenoemd landgoed den 23sten November 1763.

Leo, vrijheer von Seckendorff, een Duitsch dichter, geboren in 1773 te Wohnfurth bij Haszfurt. Hij studeerde te Jena in de letteren en legde zich tevens toe op de dichtkunst, werd in 1798 regérings-assessor te Weimar, waar hij zijne dichterlijk gaven door den omgang met Göthe, Schiller en Wieland ontwikkelde, en vertrok in 1802 als regéringsraad naar Stuttgart, doch werd hier, als beschuldigd van majesteitsschennis, in een procés gewikkeld en als staatsgevangene eerst naar het kasteel Solbude en vervolgens op den Hohenasperg gebragt. In 1805 werd hij in vrijheid gesteld en ging naar Weenen, alwaar hij in 1808 met J. L. Stoll een aanvang maakte met de uitgave van het tijdschrift: „Prometheus”. Bij het uitbarsten van den oorlog van 1809 trad hij als kapitein in dienst bij de Weener landweer, trok te velde en kwam op den 6den Mei 1809 op eene treurige wijze om het leven door het verbranden eener schuur, waarin hij zwaar gewond was nedergelegd. Hij leverde: „Blüten griechischer Dichter (1800)”, — „Neujahrstaschenbuch von Weimar für 1801”, — „Taschenbuch für Weimar auf das Jahr 1805”, — en „Musenalmanach (1806 en 1807)”.

< >