Ludwig. Onder dezen naam vermelden wij:
Karl Friedrich Wilhelm Ludwig, een verdienstelijk Duitsch physioloog. Hp werd geboren den 29sten December 1816 te Witzenhausen in Hessen, studeerde te Marburg en Erlangen in de geneeskunde en vestigde zich in 1842 als privaatdocent te Marburg, waar hp tevens prosector werd en in 1846 de betrekking van buitengewoon hoogleeraar verkreeg. In 1849 vertrok hij als gewoon hoogleeraar in de anatomie en physiologie naar Zürich en in 1855 als zoodanig naar het Josephinum te Weenen. Vanhier ging hp in 1865 naar Leipzig, waar hij als hoogleeraar in de physiologie bij voortduring werkzaam is. Zpne anatomisch-physiologische onderzoekingen, in talrijke verhandelingen nedergelegd, worden hoog gewaardeerd, en zijn belangrijkst geschrift is getiteld: „Lehrbuch der Physiologie des Mensehen (1852—1856, 2 dln)”.
Otto Ludwig, een Duitsch dichter. Hij werd geboren te Eisfeld in het land van Meiningen den 114en Februarij 1813, openbaarde grooten aanleg voor de muziek en ontving van den Hertog van Meiningen de middelen om zpn talent te Leipzig onder de leiding van Mendelssohn-Bwrtholdy te ontwikkelen. Ongesteldheid verbood hem echter de beoefening der muziek, en nu wijdde hp zich eerst in de ouderlijke woning, toen te Meiszen en in 1855 te Dresden aan de dichtkunst en aan de aesthetiek, en overleed na veeljarige sukkeling te Dresden den 25ste3 Februarp 1865. Hij maakte zich het eerst bekend door zpne beide treurspelen: „Der Erbförster (1853)” en „Die Makkabäer (1854)”, welke in den hofschouwburg te Weenen met byval werden ontvangen en op het repertoire bleven. Daarop volgden de verhalen: „Zwischen Himmel und Erde (1856; 3de druk 1862)”, — en „Thüringer Naturen (1857)”.
Ludwigsburg, de tweede residentie van den Koning van Würtemberg, ligt in het Neckardistrict en werd in 1706 door hertog 'Eberhard Ludwig gesticht. De omliggende steden en dorpen moesten daarby de behulpzame hand bieden, zoodat het voormalig jagtslot in eene aanzienlpke stad herschapen werd. Het cijfer der bevolking daalde of klom met de opvolgende regenten. In 1864 waren er bpna 12000 inwoners en een groot garnizoen. Men vindt er 2 kerken, 7 openbare pleinen, 8 poorten en een prachtig paleis met sierlpke tuinen, alwaar zich de bouwvallen van den Emichsburg bevinden. Het paleis bevat 400 vertrekken, de schoone familiegaanderp met de portretten van alle Würtembergsehe Vorsten en van vele Vorstinnen, de ridderzaal, de kapél der ridderorde, het muséum van schilderijen, de voormalige feestzaal (thans die der jury) en de vorstelijke begraafplaats.
In de stad heeft men het tuighuis en de geschutgieterij. Tot de takken van np verheid behooren er lakenfabrieken, uurwerkmakerpen, fabrieken van gouden lpsten, blikslagerpen, keurslijffabrieken enz., en de aldaar bestaande orgelmakerp van Welicer is vermaard. Van de inrigtingen van onderwijs vermelden wp: de militaire school, het lycéum en het salon. Voorts vindt men er het Mathilde-gesticht ten behoeve van verwaarloosde kinderen, een gesticht voor ooglpders enz. In de nabpheid der stad verrpzen eenige fraaije buitenverblpven, zooals Monrepos aan een gegraven meer, het Favorite-kasteel met een groot park en de Solitude op een berg aan den zoom van een woud.
Ludwigshafen, eene Bepersehe stad in de Rijnpfalz op den linker oever van de Rpn, tegenover Manheim en den mond van de Neckar, is in 1843 gesticht. Zp telt slechts 6000 inwoners, maar is merkwaardig door hare drukke scheepvaart en handel, door eene steenen spoorwegbrug over de rivier, en door hare gunstige ligging aan den spoorweg naar Parijs en aan dien naar Mainz en Frankfort aan de Main.
Ludwigskanaal (Het) verbindt de Donau met de Rpn. Reeds had Karei de Qroote het plan, om de Main door de Altmühl met de Donau te vereenigen, maar zijn voornemen stuitte af op technische bezwaren. In nieuweren tijd werd het echter weder opgevat door Lodeaijk I, koning van Beijeren. De opperbouwraad iPechmmn leverde daartoe een ontwerp, dat in 1834 aangenomen werd. Men raamde de kosten op ruim S1^*8 milHoen Oostenrijksche gulden, — een kapitaal, dat bjjeengebragt werd in aandeelen, van welke het Rjjk y4de voor zijne rekening nam. De jaarlijksche kosten van onderhoud werden — schoon veel te laag — op 556000 gulden gerekend. Het graven van het kanaal nam in 1836 bij Niirnberg een aanvang en vorderde in de daarop volgende 7 jaren zoo ver, dat men het gedeelte van Wendelstein tot Niirnberg en vanhier tot Bamberg voor de vaart openen kon. Het Ludwigskanaal begint bij Kelheim aan de Donau, loopt van de bevaarbaar gemaakte Altmühl naar Dietfurt, en gaat vervolgens noordwaarts over Nürnberg en langs de Regnitz naar Bamberg, waar de vaartuigen de Main bereiken.
Het hoogste punt van het kanaal bevindt zich bij Neumarkt, waar het zich 250 Ned. el boven de oppervlakte van de Main en 90 Ned. el boven die van de Donau verheft. Over eene lengte van 23 VJ geogr. mijl telt dit kanaal 103 sluizen. Het is van boven 18 Ned. el breed met eene bodembreedte van 11 Ned. el en eene diepte van U/2 tot 2 Ned. el. Het loopt hier en daar door waterleidingen over beken en rivieren heen, en bezit 22 havens met de noodige kranen, magazijnen enz. Het werd in 9 jaren voltooid en is voor de verzending van marmer, bouwsteen, hout, graan enz. van groot belang. Toch zijn de groote bogten van de Main, de zware tollen op de Rijn en de Donau en somtijds ook gebrek aan water groote hinderpalen tegen de uitbreiding van het scheepvaartverkeer in het Ludwigskanaal.