Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schink

betekenis & definitie

Schink (Johann Friedrich), een verdienstelijk dichter en dramaturg, geboren te Magdeburg in 1755, studeerde te Halle in de theologie, leverde als student reeds bijdragen in den Leipziger en Göttinger „Musenalmanach” en verwierf den te Hamburg uitgeloofden prijs van 20 Friedrichs d'or voor zijn treurspel: „Gianetta Montaldi”. In 1778 weiji hij privaatdocent te Berlijn, in 1779 schouwburgdichter te Hannover, vertrok in 1780 naar Weenen, waar hij zijne „Dramaturgische Fragmente (1781—1784, 4 dln)” en het „Theater zu Abdera (1787, 2 dln)” in het licht gaf, en werd in 1790 door Schröder tot dramaturg en tooneeldichter te Hamburg benoemd. Hier schreef hij: „Dramaturgische Monate (1790, 4 dln)” en het weekblad: „Laune, Spott und Ernst (1793, 4 dln)”.

In 1797 vestigde hij zich te Ratzeburg, waar hij: „Johan Faust (1804, 2 dln)” en „Gesänge der Religion (1788; 2de druk 1823)” in druk deed verschijnen, en van 1812 tot 1816 vertoefde hij in Holstein. Daarna begaf hij zich weder naar Berlijn, waar hij te vergeefs eene betrekking zocht bij den nationalen schouwburg en zijne „Fügungen (1818)” schreef, en in 1819 bevrijdde de hertogin Dorothea van Koerland hem door een jaargeld van de zorg voor zijn onderhoud. Na het overlijden van deze werd hij in 1823 te Sagan bibliothecaris, van hare dochter, en overleed den 10den Februarij 1835. Hij schreef nog: „Romantische darstellungen (1832)”, — „Darstellung des Lebens und des Charakter Lessing’s (1825)”, — en „Friedrich Schiller’s Don Carlos ästhetisch, kritisch und psychologisch entwickelt (1827)”.