Scheeren noemt men klippen en rotseilandjes aan de kusten van Zweden en Finland, die zich tot 16 geogr. mijl in zee uitstrekken en er het binnenloopen der schepen onveilig maken. De Russische en Zweedsche roei- en stoomvaartuigen, welke ter beveiliging van de toegangen tot die eilanden dienen, vormen de scheerenvloot. — Men geeft voorts dezen naam aan eene waterplant (Statiotes aloides) uit de familie der Waterkaarden (hydrocharideae) en in ons Vaderland menigvuldig voorkomende in ondiepe, stilstaande wateren, waar dit gewas, in grooten getale vereenigd, drijftillen of kraggen vormt. Die plant bestaat uit een vleezigen wortelstok, met fijne wortelvezeltjes aan het slijk vastgehecht, terwijl daarop de talrijke wortelbladeren rozetvormig zijn ingeplant. De lintvormige bladeren zijn langs den rand gedoomd, puntig, van boven helder groen en van onder bruingroen van kleur.
De bloemstengels zijn steeds korter dan de bladeren en loopen uit in eene tweekleppige scheede, waarin bij mannelijke exemplaren verscheidene bloemen, bij vrouwelijke niet meer dan ééne bloem gevonden worden. bij beide heeft men 3 kleinere, groene, buitenste en 3 grootere, witte, binnenste dekblaadjes. De mannelijke hebben 12 echte en ongeveer 25 onechte meeldraden, terwijl men bij de vrouwelijke een vruchtbeginsel met 6 gespleten stengels aantreft. De vrucht is vleezig, regthoekig op den stengel geplaatst, 6hokkig en bevat veel zaadkorrels. De scheeren bloeijen in Junij en Julij en zijn overblijvende planten, die dikwijls tot bemesting van aardappelen- en roggelanden worden gebruikt.