Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Sardou

betekenis & definitie

Sardou (Victorien), een gevierd Fransch tooneeldichter, geboren te Parijs den 7den September 1831, studeerde eerst in de geneeskunde, legde zich daarna toe op de geschiedenis en gaf tevens, om in zijn onderhoud te voorzien, les in de geschiedenis, de wiskunde en andere vakken, leverde bijdragen in tijdschriften en encyclopedieën en trad daarenboven op als tooneeldichter. Zijn eerste stuk: „La taverne des étudiants” vond geen bijval. Meer voorspoed viel hem echter ten deel, nadat hij door zijn huwelijk met mejufvrouw de Brécourt, eene tooneelspeelster die hem gedurende eene ziekte verpleegd had, in betrekking kwam met mejufvrouw Déjazet, directrice van het théatre-Déjazet. Zijne tooneelstukken: „Monsieur Garat”, — „Les Prés Saint-Gervais (1860)”, — „Les pattes de mouche”, — „Piccolino (1861)”, —„Les ganaches (1862) ”, — „Les femmes fortes”, — „Nos intimes (1861)”, — en „Don Quichotte (1864)” bezorgden hem grooten roem.

Van zijne latere stukken noemen wij nog: „Les diables noirs (1863) ”, — „Fernande”, — „Ferréol”, — „Les pommes du voisin (1864)”, — „Les vieux garçons (1865)”, — „La famille Benoîton (1865)”, — „Nos bons villageois (1866)”, — „La maison neuve (1866)”, — en „La haine (1870)”. Zijne nieuwste stukken zijn : „L’espion (1876)” — en „Dora (1877)”, welk laatste voor zijn beste stuk wordt gehouden. Deze dichter, in het bezit van een vorstelijk vermogen, bewoont een prachtig huis te Mably en is op dit oogenblik de invloedrijkste en volgens sommigen de beste tooneeldichter van Frankrijk. Hij is tevens de stichter van de school der Sardouïsten. Hij werkt met geestdrift en met ongemeenen spoed. Geen van zijne stukken heeft hem meer tijd gekost dan 6 weken, behalve zijn drama „Patrie”, waarin hij de schriktooneelen schildert der Spaansche dwingelandij in de Nederlanden.

Hij is echter hoogst naauwgezet in het voorschrijven der costumes enz., en daarmede staat zijne neiging in verband, om geschied- en oudheidkundige geleerdheid in zijne stukken ten toon te spreiden. Zijne drama’s zijn wél niet stuitend onzedelijk , maar met betrekking tot het bezigen van allerlei kunstmiddelen is hij niet zeer keurig. Ook loochent hij het niet, dat hij een groot deel van zijn succès aan behendige letterdieverij verschuldigd is. Voorts jaagt hij naar effect, en brengt hieraan alles ten offer, zoodat zijne kunst veelmeer eene bedwelmende dan eene bevredigende en weldadige werking heeft. In Junij 1877 zag hij zich tot lid der Académie benoemd.

< >