Saksen-Weimar-Eisenach, een groothertogdom en tevens een Staat van het Duitsche Keizerrijk, gelegen tusschen 9°53' en 12c16' O.L. van Greenwich, en 50°25' en 51°28' N. B., is omgeven door de Pruissische provincie Saksen, het koningrijk Saksen, Saksen-Altenburg, de beide lijnen van Reusz, de beide Schwarzburg-staten, Saksen-Meiningen, Saksen-Gotha, Beijeren en de Pruissische provincie Hessen-Nassau, en telt op ruim 66 geogr. mijl nagenoeg 293000 inwoners, welke over 3 arrondissementen (Weimar, Eisenach en Neustadt) zijn verdeeld. Behalve nog geen 10000 R. Katholieken en ruim 1000 Israëlieten zijn nagenoeg allen belijders van de Evangelisch-Luthersche godsdienst. Men heeft er bij 596 plattelandsgemeenten 31 steden, en onder deze slechts 3 met meer dan 10000 zielen, namelijk Weimar met 17500, Eisenach met 16000 en Apolda met 12400. Gemelde 3 arrondissementen zijn door vreemd grondgebied van elkander gescheiden.
Het arrondissement Weimar, verreweg het voornaamste in uitgebreidheid en bevolking, is van Eisenach door Pruissen en Gotha, — van Neustadt door Altenburg gescheiden. Tot Eisenach behoort de Beijersche enclave Oostheim, en tot Weimar de enclaven Ilmenau, Allstedt en Oldisleben. Het arrondissement Weimar behoort tot de heuvelstreek van Thüringen, — in het arrondissement Eisenach verheffen zich het Thüringerwoud en het Rhöngebergte, — en het arrondissement Neustadt behoort tot het Voigtlandsche berggewest. De enclaven Allstedt en Oldisleben liggen aan de zuidoostelijke helling van den Harz, de enclave Ilmenau in het Thüringerwoud, en de enclave Ostheim bij het Rhöngebergte. Ten noorden van Weimar verheft zich de Ettersberg ter hoogte van 463 Ned. el, — voorts heeft men hier de Groote Kalm (553 Ned. el hoog), de Tännich (484 Ned el), enz. bij Remda. In de enclave Ilmenau verrijzen de Gickelhahn (861 Ned. el hoog) en de Hohe Tanne (805 Ned. el hoog), — in het arrondissement Eisenach heeft men onderscheidene toppen van het Thüringerwoud, namelijk: de Wartburgberg (413 Ned. el hoog), het Ottowald (641 Ned. el hoog), de Hohe Vogelheid (725 Ned. el hoog) en de Glöckner (674 Ned. el hoog); — en van het Rhöngebergte noemen wij nog: den Elnbogen (816 Ned. el hoog) en den Bayerberg (719 Ned. el hoog), terwijl wp eindelijk uit Neustadt nog den Kesselberg (430 Ned. el) vermelden. De voornaamste rivieren des lands zijn de Saaie en de Werra; de eerste stroomt door het oostelijk gedeelte van Weimar, en de tweede door Eisenach. De Saaie kronkelt door een bekoorlijk dal en ontvangt de wateren der Ilm, Elster en Unstrut.
Naar de Werra stroomen de Felda, de Ulster, de Suhl en de Hörsel. Op onderscheidene plaatsen ontspringen er minerale bronnen. Het klimaat is er zacht in het dal der Saaie, waar men zelfs wijngaarden aantreft, maar ruw in de bergstreek, doch de lucht is er overal zuiver en gezond. De inwoners houden er zich vooral bezig met den landbouw en gebruiken hiertoe 55% van de oppervlakte, terwijl ruim 10% aan weiland en 25% aan bosschen moet worden toegekend. Men verbouwt er: vooral rogge, gerst, haver, tarwe en aardappelen, — voorts: erwten, koolzaad, vlas, hennep, hop en veel ooft, benevens hier en daar wijn. Ook de veeteelt verkeert er in een gunstigen toestand: in 1873 had men er omstreeks 15500 ezels, 112000 runderen, 213000 schapen, 78000 zwijnen, 40000 geiten en 17000 bijenkorven. De bosschen, hoofdzakelijk uit dennen- en beukenboomen bestaande, leveren er veel wild. In 1875 had men er: 3 ijzermijnen en ééne steenkolenmijn, ééne ijzersmelterij, 90 steenbakkerijen, 145 pottebakkenjen en 5 porseleinfabrieken, — voorts: talrijke weverijen, vooral veel kousenfabrieken en touwslagerijen, papierfabrieken, borstelmakerijen enz.
In het algemeen bevindt de nijverheid er zich in een bloeijenden toestand, en zij wordt er door onderscheidene inrigtingen van onderwijs krachtig bevorderd. In haar gevolg heeft zij een zeer levendigen handel, zoodat Weimar en Eisenach aanzienlijke koopsteden zijn. Tot de uitvoer-artikelen behooren er: graan, ooft, hout, vlierbessen, potasch, wol, wollen, linnen en katoenen stoffen, kousen, worst, porselein, glas en aardewerk. Het land is doorsneden van onderscheidene spoorwegen, bijv. van den Thüringer spoorweg (74 Ned. mijl), den Werra-spoorweg (17 Ned. mijl), den Saalespoorweg enz. Het onderwijs is voortreffelijk ingerigt in dit Groot-Hertogdom, hetwelk in de eerste plaats bijdraagt tot de instandhouding der universiteit te Jena.
Voorts heeft men er: eene school voor beeldende kunst te Weimar, gymnasia te Weimar, Eisenach en Jena, een reaalgymnasium te Eisenach, eene reaalschool en eene hoogere burgerschool voor meisjes te Weimar, scholen van middelbaar onderwijs te Eisenach en Neustadt, kweekscholen voor onderwijzers te Weimar en Eisenach, hoogere burgerscholen voor jongens te Weimar en te Jena, en 478 volksscholen, zonder de bijzondere scholen te rekenen. Wijders heeft men er instituten voor doofstommen, voor blinden enz. Behalve de universiteitsbibliotheek te Jena (200000 deelen) heeft men eene uitgebreide boekerij te Weimar (170000 deelen, behalve de handschriften). Ook bevat het Hertogelijk Kabinet aldaar beeldhouwwerken, schilderijen enz.
Het Groot-Hertogdom heeft een constitutioneel-monarchalen regéringsvorm, reeds ingesteld den 5den Mei 1816 en alzoo de eerste in Duitschland, doch den 5den Mei 1850 herzien. Diensvolgens bezit de Groot-Hertog — thans Karel Alexander, geboren den 24sten Junij 1818 en aan het bewind gekomen den 8sten Julij 1853 — de volle souvereiniteit, voor zoover deze door de Duitsche Rijksgrondwet van 1871 niet is opgedragen aan het Rijk. Hij is echter bij de wetgeving en het invoeren van belastingen gebonden aan de medewerking van den Landdag. Zijn Huis geniet van de opbrengst der domeinen eene som van 540000 gulden, en de troon is bij eerstgeboorte erfelijk in de mannelijke lijn. Hij belijdt de Evangelisch-Luthersche godsdienst. Alle staatsburgers hebben er gelijke burgerlijke en staatkundige regten. De Landdag bestaat er uit 31 leden; van deze wordt één gekozen uit de voormalige ridderschap, 4 uit de vermogende grondeigenaars, 5 uit de rijksten des lands, die hunne inkomsten aan andere bronnen dan grondbezit ontleenen, en 21 uit de staatsburgers van goeden naam, die den 30-jarigen ouderdom bereikt hebben. Mannelijke ingezetenen van 25 jaren zijn kiezers.
De gewone Landdag wordt om de 3 jaar gehouden. De Groot-Hertog kan dien eene maand verdagen en ook ontbinden, doch in dit laatste geval moeten binnen 3 maanden nieuwe verkiezingen plaats hebben. Volgens de organieke wet van 5 Maart 1850 bestaat er het ministérie uit 4 departementen. De hoogste regterlijke instantie is er het Hof van Appél te Jena, — voorts wordt er eene nieuwe regterlijke organisatie ontworpen. De jaarlijksche begrooting heeft er zoowel voor uitgaven als voor inkomsten een cijfer van ruim 4 millioen gulden, terwijl de staatsschuld er niet veel grooter is. De residentie van den GrootHertog is Weimar, doch hij heeft er daarenboven onderscheidene kasteelen. Het GrootHertogdom heeft in den Duitschen Bondsraad ééne stem en zendt 3 afgevaardigden naar den Duitschen Landdag.
Oorspronkelijk behoorde Weimar tot de door geheel Thüringen verstrooide bezittingen van de graven van Orlamünde, en eene zijlijn van deze aanvaardde tegen het einde der 10de eeuw den naam van graaf von Weimar. Na het uitsterven van deze (1067) keerde Weimar tot het geslacht Orlamünde terug en werd het eigendom van een zijner jongere telgen. Toen ook deze tak uitstierf, verleende keizer Hendrik V het graafschap Weimar aan den pfalzgraaf Siegfried. Meermalen veranderde het land van gebieder en had van verschillende oorlogen veel te lijden. — In den aanvang onzer eeuw was het Hof te Weimar het verblijf der beroemdste Duitsche letterkundigen. Toen regeerde er Karl August, die door de besluiten van het Congrès te Weenen eene aanmerkelijke gebiedsvergrooting en de groot-hertogelijke waardigheid verkreeg. Hij verleende in 1816 aan zijn volk eene vrijzinnige grondwet en vrijheid van drukpers, welke laatste echter door den aandrang der Groote Groote Mogendheden eerlang werd beperkt. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Karel Frederik (1828—1853), die met welgezinde ministers veel heeft gedaan ter bevordering van het heil des volks. Toch ontstond er oppositie op den Landdag in 1847, en aan haar hoofd plaatste zich von Wydenbrugk uit Eisenach.
Toen in het volgende jaar de volksbeweging toenam, vond de Groot-Hertog het goed, laatstgemelde tot minister te benoemen. Weldra echter werd Thüringen door Rijkstroepen bezet; deze verschenen te Jena en namen de leiders der democratische partij in hechtenis. Eene nieuwe kieswet werd vastgesteld, en den 20sten September 1849 kwam de nieuwe Landdag bijeen, die eerlang het geheele bestuur in vrijzinnigen geest veranderde. Spoedig echter verscheen het tijdperk der reactie, zoodat reeds in 1852 op een buitengewonen Landdag de verkregene voorregten werden prijs gegeven. Op den 8sten Julij van dat jaar overleed Karel Frederik en werd opgevolgd door den tegenwoordigen Groot-Hertog, Karel Alexander, geboren den 24sten Junij 1818 en in 1842 gehuwd met prinses Sophia der Nederlanden, de zuster van koning Willem III.
In 1857 werden ter gelegenheid der onthulling van het gedenkteeken van Göthe en Schiller te Weimar schitterende feesten gevierd. De Groot-Hertog beijverde zich, de bijdrage der hoogeschool te Jena te verhoogen en kunsten en wetenschappen te bevorderen. Op staatkundig gebied schaarde Weimar zich aan de zijde van Pruissen. Het halve eeuwfeest der grondwet werd te Weimar in 1866 met luister gevierd. In 1868 werd er eene vrijzinnige wet op de drukpers uitgevaardigd, in 1872 de school van de Kerk gescheiden, in 1874 eene nieuwe kieswet in werking gebragt, en in het algemeen kan men zeggen, dat Saksen-Weimar-Eisenach tot de bevoorregte Staten van Duitschland behoort.