Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Saksen-Meiningen

betekenis & definitie

Saksen-Meiningen, een hertogdom en tevens een der Staten van het Duitsche Keizerrijk, ligt tusschen 50°12' en 51°9' N. B. en 10°3' en 13°8' W. L. van Greenwich, strekt met eene sikkelvormige gedaante, 133 Ned. mijl lang en 16 Ned. mijl breed, zich uit van den noord westelijken voet van het Thüringerwoud naar het zuidoosten, overschrijdt het Thüringerwoud en loopt oostwaarts langs het Frankenwoud tot aan den noordelijken voet van het Thüringerwoud. Het grenst in het noorden aan Eisenach, Gotha, de Pruissische heerlijkheid Schmalkalde, de Pruissisehe provincie Saksen, Schwarzenburg en Altenburg, in het oosten aan Weimar, Pruissen, Schwarzburg-Rudolstadt, Reusz en Beijeren, in het zuiden aan Coburg en Beijeren en in het westen aan Eisenach. Voorts heeft het eenige enclaven, zooals Kranichfeld, Kamburg enz. Het Hertogdom heeft op bijna 45 geogr mijl omstreeks 194500 inwoners, die, met uitzondering van ruim 2000 R. Katholieken, 127 Baptisten en Doopsgezinden, 1600 Israëlieten en ruim 1000 anderen, allen tot de Evangelisch-Luthersche Kerk behooren.

Het land is grootendeels bergachtig; het Thüringerwoud bedekt er schier de helft der oppervlakte, en tot zijne hoogste toppen behooren, op den linker oever der Werra: de Blesz bij Salzungen (847 Ned. el hoog), de Stoffelskuppe (618 Ned. el hoog), de Geba (752 Ned. el hoog) en de Blesz bij Eisfeld (865 Ned. el hoog), en op den regter oever: de Gerberstein (728 Ned. el hoog), de Dreiherrenstein (820 Ned. el hoog) en de Kieferle (869 Ned. el hoog), terwijl zich in het oostelijk gedeelte des lands de Wetzstein (794 Ned. el hoog), de Töpfersbühl (760 Ned. el hoog) enz. verheffen. De wateren stroomen er naar de Weser, de Elbe en de Rijn. Tot het gebied van de Weser behoort de Werra met een groot aantal zijriviertjes, — tot dat van de Elbe behoort de Saaie, — en de Steinach, de Itz enz. brengen hare wateren door middel van de Main naar de Rijn. Ook zijn er eenige merkwaardige meren. Het klimaat is er in het Thüringerwoud nog al guur en voor ’t overige gematigd. De gemiddelde jaarlijksche warmte bedraagt te Meiningen 6,55° C. Het Hertogdom is verdeeld in 4 arrondissementen en telt 17 steden, maar geene van deze bevat 10000 inwoners. De bevolking behoort er ten zuiden van het Thüringerwoud tot den Frankischen stam en ten noorden daarvan tot den Thüringer stam. Men heeft er van de geheele oppervlakte bijna 42% bouw- en tuingrond, ruim 13% weide- en hooiland en bijna 42% bosch.

De grond is er schraal, en men verbouwt er vooral graan en aardappelen. In 1873 had men er 4500 paarden, 70000 runderen, 85000 schapen, 38000 zwijnen, 24000 geiten en 9000 bijenkorven. Van groot belang is er de bosch-cultuur; men heeft er voornamelijk naaldboomen, maar in de omstreken van Meiningen en Heldburg ook loofboomen. Omstreeks 3600 arbeiders zijn er werkzaam in de mijnen, waar steenkolen, bruinkolen, kopererts, leisteen, marmer, zandsteen, porselein-aarde, zout enz. worden gedolven. Voorts heeft men er onderscheidene ijzergieterijen en fabrieken van peren voorwerpen, pottebakkerijen, kalkbranderijen, steenbakkerijen, gipsmolens, lucifersfabrieken, glasblazerijen, porseleinfabrieken, griffelenleijenfabrieken, weverpn enz., terwijl er veel houten voorwerpen, inzonderheid speelgoed, worden gemaakt. Tevens bloeijen er de bierbrouwerijen, de brandewijnstokerijen, de azijnfabrieken enz.

Niet minder dan 111 stoomwerktuigen zijn er bij de nijverheid in gebruik. De handel van dit Hertogdom strekt zich uit over geheel Duitschland, ja, over Europa en Amerika. Tot de uitvoerartikelen behooren er: vee, huiden, wol, leder, linnen, katoenen en wollen stoffen, zout, glas, porselein, kaolien, knikkers, scheikundige praeparaten, hout, houten voorwerpen, pek, eikenschors en ijzeren voorvoorwerpen. Negen spoorwegen doorsnijden het land met eene lengte van 136 Ned. mijl; van deze is de Werra-spoorweg (97 Ned. mijl lang) de voornaamste. Men heeft er 289 volksscholen met 456 onderwijzers, 2 gymnasia, 2 reaalscholen, eene kweekschool voor onderwijzers enz.

Het Hertogdom heeft een constitutioneel-monarchalen regéringsvorm, rustende op de grondwet van 23 Augustus 1829 en op de kieswetten van 20 Julii 1871 en 24 April 1873. Het opperhoofd van den Staat is de Hertog — thans Georg II, geboren den 2den April 1836 en aan het bewind sedert 20 September 1866. De Landdag bestaat er uit 24 afgevaardigden, onder welke zich 4 bevinden uit de hoogst aangeslagenen in de grondlasten en 4 uit de hoogst aangeslagenen in de directe belastingen. De burger, die zijn 25ste levensjaar voleindigd heeft, is kiezer en ieder kiezer is tevens verkiesbaar. De keus is regtstreeksch en geheim.

Er bestaat vrijheid van godsdienst, van drukpers, van vereeniging en van vergadering, van petitie, van landverhuizing enz. Het bestuur is er toevertrouwd aan een ministérie met 5 afdeelingen; de regtspleging is er goed ingerigt, en de financiën verkeeren er in een gunstigen toestand. De hoofdstad, tevens de residentie van den Hertog, is Meiningen. Des zomers echter houdt de Hertog zijn verblijf te Liebenstein.

Het hertogdom Saksen-Meiningen ontstond ten gevolge van eene overeenkomst, in 1681 gesloten tusschen Bernhard, derden zoon van hertog Ernst de Vrome, met zijn broeder Frederik, en verkreeg zijn tegenwoordigen omvang bij de meergenoemde boedelscheiding van 1826. Reeds in 1821 had hertog Bernhard Erich Freund er het bewind aanvaard, en in 1829 kwam de grondwet tot stand. Daarna werd de regtsbedeeling verbeterd en de netelige kwestie der domeinen aanhangig gemaakt, en in 1848 de kieswet vastgesteld, doch in dat jaar namen de onrustwekkende bewegingen er zoozeer toe, dat Beijersche hulptroepen werden ontboden. De verkiezingen van den Landdag in 1849 vielen uit in democratischen geest, en de geheime regéringsraad Luther werd voorzitter van dit ligchaam. Nu werd het vraagstuk der domeinen op nieuw ter tafel gebragt, zonder het tot eene beslissing te voeren.

In 1858 werd er de Werra-spoorweg geopend, en in 1866 koos Saksen-Meiningen de zijde van Oostenrijk, zoodat den 19den September het land door de Pruissen werd bezet. Den volgenden dag echter legde hertog Bernhard het bewind neder ter gunste van den erfprins Georg, waarna reeds den 8sten October de vrede met Pruissen tot stand kwam, waarbij het Hertogdom in den Noord-Duitschen Bond werd opgenomen. Voorts zendt het 2 afgevaardigden naar den Rijksdag. Aan het hoofd van het ministérie kwam von Krosigk, in 1873 opgevolgd door von Giesche, die nog steeds de teugels van het bewind in handen heeft. Eerst in 1871 maakte de Landdag een einde aan den strijd over de domeinen, en in 1875 is eene nieuwe wet op het onderwijs vastgesteld.

< >