Onder dezen naam vermelden wij:
Albrecht Wilhelm Roth, een verdienstelijk kruidkundige, geboren te Döltingen in Oldenburg den 6den Januarij 1757. Hij studeerde en promoveerde te Halle in de geneeskunde, vestigde zich daarna te Vegesack bij Bremen en zag zich weldra benoemd tot landphysicus der Weserstreek in het hertogdom Bremen. Met uitstekend gevolg beoefende hij tevens de kruidkunde, ontving den titel van „Medicinalrath” en overleed den 16den October 1834. Van zijne talrijke geschriften vermelden wij: „Anweisung für Anfänger, Pflanzen zum Nützen und Vergnügen zu sammeln und nach den Linnéisehen Systeme zu bestimmen (1778)”, — „Abhandlung über die Art und Nothwendigheit Naturgeschichte auf Schulen zu behandeln (1779)”, — „Verzeichniss derjenigen Pflanzen, welche nach Anzahl und Beschaffenheit nicht in den gehörigen Klassen der Linnéisehen Systems stehen (1781)”, — „Tentamen florae Germanicae (1788—1800, 3 dln)”, — „Novae plantarum species (1824)”, — en „Manuale botanicum (1830)”.
Justus Ludwig Adolf Roth, een verdienstelijk aardkundige. Hij werd geboren te Hamburg den 15den September 1818, wijdde zich aan de studie der pharmacie, was van 1844— 1848 apotheker te Hamburg, vestigde zich toen te Berlijn en werd er in 1867 lid der Académie van Wetenschappen en hoogleeraar aan de universiteit. Van zijne geschriften vermelden wij: „Die Kugelformen im Mineralreich (1844)”, — „Der Vesuv und die Umgebung von Neapel (1857)”, — „Die Gesteinsanalysen in Tabellarischer Uebersicht und mit Kritischen Erläuterungen (1861)”, — „Beiträge zur Petrographie der plutonischen Gesteine, gestützt auf die von 1861—1868 veröffentlichten Analysen (1870)”, — „Beiträge etc., gestützt auf die von 1869—1873 veröffentlichten Analysen (1874)”, — „Ueber den Serpentin und die genetischen Beziehungen desselben (1870)”, — „Ueber die Lehre vom Metamorphismus und die Entstehung der krystallinischen Schiefer (1871)”, — en „Studien am Monte Somma (1877)”. Ook heeft hij de uitgave bezorgd van het werk van Mitscherlich: „ Ueber die vulkanischen Erscheinungen in den Eifel (1865)”.
Paul Rudolf von Roth, een verdienstelijk beoefenaar van het Germaansch regt, geboren te Nürnberg den 11den Julij 1820. Hij studeerde te München, promoveerde in 1848 te Erlangen op eene dissertatie: „Ueber Entstehung der Lex Bajuvariorum”, vestigde zich te München als privaatdocent, werd in 1850 buitengewoon hoogleeraar in de regten te Marburg, nadat hij door zijne „Geschichte des Beneficialwesens (1850)” een goeden naam verworven had, en aanvaardde in 1853 het ambt van gewoon hoogleeraar te Rostock, in 1858 te Kiel en in 1863 te München, waar hij later ook tot opperbibliothecaris aan de universiteitsbibliotheek werd benoemd. In 1852 werd hij buitengewoon, in 1863 gewoon lid der historische klasse van de Beijersche Académie van Wetenschappen. Van zijne geschriften noemen wij nog: „Kurhessisches Privatrecht (1855—1858 dl 1, met Meibom)”, — „Mecklenburgisches Lehenrecht (1858)”, — „Feudalität und Unterthanenverband (1863)”, — „Zur Geschichte der Bayrischen Volksrechts (1869)”, — en „Bayrisches Civilrecht (1870— 1875, 3 dln)”. Met Rudorff en anderen stichtte hij in 1861 het „Zeitschrift für Rechtsgeschichte”, en hij is lid der Rijkscommissie tot het ontwerpen van een wetboek van burgerlijke regtsvordering voor Duitschland.
Rudolf Roth, een verdienstelijk beoefenaar der Oostersche letteren en geboren te Stuttgart den 3den April 1821. Hij studeerde te Tübingen, Berlijn, Parijs en Londen, vestigde zich in 1845 te Tübingen en is er sedert 1856 hoogleeraar in de Oostersche talen en opperbibliothecaris der universiteitsboekerij. Van zijne geschriften vermelden wij: „Zur Literatur und Geschichte des Weda (1846)”, — „Ueber den Atharwa-Weda (1836)”, — „Der Mythus von den fünf Menschengeschlechtern (1860)”, — en „Ueber die Vorstellung vom Schicksal in der indischen Spruchweisheit (1864)”. Ook gaf hij met anderen een „Sanskritwörterbuch (1853—1876, 7 dln)” in het licht en bezorgde uitgaven van de „Nirukti” van Tdska en van den „Atharwa-Weda”.
