Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Roofdieren

betekenis & definitie

Roofdieren (Ferae, camivora) moest men in ruimen zin alle dieren noemen, welke zich met andere dieren voeden. Gewoonlijk echter bedoelt men met dien naam eene orde van zoogdieren, die uitsluitend leven van vleesch en bloed. In hun lichaam ziet men gewoonlijk kracht, snelheid en gemakkelijkheid van beweging vereenigd.

Hun schedel (zie bijgaande figuur) is kort, gedrongen en sterk; de hersenen zijn klein, de groeven aan de slapen diep, de jukbeenderen breed, en de spieren, welke bij het bijten werkzaam zijn, ongemeen ontwikkeld. De kaken zijn des te korter en gedrongener, de opstijgende beenderen der onderkaak des te breeder en de kop is des te ronder, naarmate het dier roofzuchtiger is.

De drie soorten van tanden zijn in beide kaken aanwezig; de snijtanden zijn doorgaans klein, talrijk, schuins geplaatst en zeer scherp, — de hoektanden groot, gekroond puntig en zoodanig gesteld, dat ieder hoektand past in eene opening in de andere kaak. Achter de hoektanden volgen meestal eenige kleine, kegelvormige, puntige, éénwortelige tanden, welke den naam van valsche maaltanden dragen. De rij der eigenlijke, meerwortelige maaltanden neemt gewoonlijk een aanvang met een grooten tand, zoo scherp als een mes en van onderscheidene punten voorzien, den vleeschtand, waarop onderscheidene bultige maaltanden volgen. Hoe roofzuchtiger een dier is, des te kleiner is het aantal zijner maaltanden, en bij het nuttigen van gemengd voedsel hebben deze eene breede kroon, zooals wij bij den beer opmerken. De weeke lippen der roofdieren zijn steeds met knevelharen bezet, en hunne zintuigen, hun gezigt, gehoor en reuk, zijn uitstekend ontwikkeld. Hunne teenen zijn gescheiden en met kromme, scherpe klaauwen gewapend, die bij sommigen ingetrokken kunnen worden. Zij hebben niet minder dan 4 teenen, en bij sommigen vindt men er 5. De wijfjes hebben eene dubbele rij tepels onder den buik. De jongen worden blind geboren, en het duurt lang voordat zij in hunne behoeften kunnen voorzien.

Om in deze talrijke orde eenige onderdeelen aan te wijzen, heeft men op de gesteldheid der voeten gelet. Sommigen toch, zooals de beer, zetten bij het gaan den geheelen voet op den grond, en men noemt hen Zooltreders (Plantigrada), — anderen den halven voet, en men geeft aan deze den naam van Halfzooltreders (Semi-plantigrada), — en de meesten zetten alleen de teenen op den grond, en men heet hen Teenloopers (Digitigrada). Tot deze laatsten behoren de Katten (Felida), de hyena’s (hyaenida) en de Honden (Canida), — tot de Halfzooltreders de Stinkratten (Viverrida) en de Marders (Martelida). Men raadplege wijders de artikelen onder die namen. Eene eigenaardige familie van roofdieren, ook wel als afzonderlijke orde beschouwd, vormen de Robben (Phocida).

Vele natuurkundigen rekenen ook de Insekteneters (Insectivora), bijv. den mol, den egel, de spitsmuis enz., tot de roofdieren. Zij onderscheiden zich evenwel van laatstgenoemden door hun ligchaamsbouw en gelijken meer op de knaagdieren. Zij vormen alzoo met de vledermuizen eene groep, die dergelijke gemeenschap heeft met de knaagdieren als de robben met de echte roofdieren.