Roet is eene fijn verdeelde koolstof, welke zich bij eene onvolkomene verbranding uit de vlam afscheidt. In eiken schoorsteen komt een aanslag van roet, omdat de vlam der brandstoffen door te sterke trekking te veel afgekoeld wordt, of omdat de noodige zuurstof ontbreekt. In de nabijheid van het houtvuur ontstaat eene vernisachtige, sterk glinsterende korst, glansroet genaamd, en op verderen afstand heeft men het losse roet, hetwelk veel meer koolstof bevat. Harsen, vetten, en dus ook harsrijk hout leveren een roet, hetwelk slechts zeer weinig bestanddeelen van teer bevat, namelijk het kienroet.
Dit laatste wordt ter verkrijging van verwstof, druk-inkt, schoensmeer enz. op groote schaal bereid. Daartoe verbrandt men vooral hout, waaruit men te voren het pek heeft afgescheiden, in een oven bij geringe toetreding van lucht, zoodat er eene walmende vlam ontstaat, en geleidt de verbrandingsproducten naar de ruime roetkamer. Deze is gedekt met een wollen kap, en hierin verzamelt zich het fijnste roet. Geringere soorten verkrijgt men op dergelijke wijze van steen- en bruinkolen, turf, steenkolenteer enz., en fijnere soorten van hars, zware teer-olie, vette oliën, terpentijn olie en asphalt. Het ruwe roet bevat steeds olie- en teerachtige bijmengsels, zoodat het door water niet bevochtigd wordt. Men kan het roet daarvan zuiveren door het in aarden of ijzeren vaten tot roodgloeihitte te verwarmen. Het roet uit onze kagchelpijpen en schoorsteenen is eene uitmuntende meststof en wordt duur betaald.