Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Robles

betekenis & definitie

Robles (Caspar de), heer van Billy, een dapper krijgsman en een zoogbroeder van Philips V, koning van Spanje, werd geboren in 1527, trad vroegtijdig in dienst en was in 1567 als kapitein en gouverneur van Philippeville tegenwoordig bij het beleg van Valenciennes. Kort daarop belastte de gouvernante Margaretha hem met eene zending naar Madrid, en na het vertrek van laatstgenoemde trad hij in dienst van Alva. In 1568 was hij niet bij de nederlaag te Heiligerlee, maar wel bij de overwinning te Jemmingen. In 1569 werd hij als kolonel opperbevelhebber te Groningen en versterkte deze stad met een kasteel.

Bij den Allerheiligenvloed gaf hij treffende blijken van menschlievendheid, waardoor zijn aanzien bij het volk niet weinig toenam. Terwijl voorts de beide stadhouders, die Aremberg opvolgden, meestal in Overijssel of Gelderland toefden, stond Robles aan het hoofd der zaken in Friesland en het kostte hem veel moeite, aldaar met gematigdheid het gezag des Konings te handhaven. Nog lastiger werd die taak, toen hij zich in 1572 benoemd zag tot luitenant-stadhouder van Barlaimont, terwijl de Hollandsche steden de zijde kozen van den Prins, de Watergeuzen de zeeplaatsen bestookten, en graaf Joost van Schouwenburg, reeds tot stadhouder van Friesland benoemd, met Diederik van Bronkhorst pogingen deed om Friesland afvallig te maken van Spanje. Toen kon Robles zich alleen door kracht-inspanning en geweld staande houden. Nadat hij Dokkum heroverd had, trok hij met zijne Friezen en Walen naar Stavoren, waar hij de overwinning behaalde op 6000 man Nassauërs, die zich aldaar hadden verschanst. Eerlang moesten ook Bolsward, Sneek en Franeker zich overgeven, waarna van Schouwenburg de wijk nam.

Zoo groot was het vertrouwen van Alva op zijne dapperheid, dat deze hem in Januarij 1573 opontbood, om Haarlem te helpen belegeren. Hier werd Robles gewond en keerde vervolgens naar Leeuwarden terug, waar hij met gejuich werd ingehaald. Nu waagde hij zich op de Zuiderzee, en hoewel Duco van Martena het Vlie bewaakte, veroverde hij zeven schepen, die met 300 last rogge uit de Oostzee kwamen. Ook deed hij pogingen, zich weder meester te maken van Enkhuizen en Medemblik en bemagtigde het eiland Vlieland. Nu werd hij benoemd tot stadhouder en kapitein-generaal over Friesland, Groningen en Drenthe en tot ridder der Orde van St. Jacobus. Met kracht bevorderde hij in Friesland de herstelling der geteisterde zeeweringen en liet een kanaal — naar hem genoemd — graven tusschen het Bergumer Meer en de Lauwers. Bij den ommekeer van zaken in 1576 echter werd hij niet alleen door de zijnen verlaten, maar met zijn zoon, schoonzoon en onderbevelhebbers door zijne eigene soldaten gevangen genomen en op het blokhuis te Leeuwarden gebragt. Eerst in Maart 1577 zag hij zich op last van den Raad van State ontslagen en naar Brabant gevoerd. Nu deed hij vruchtelooze pogingen tot herstel van zijn gezag. Voorts is van hem bekend, dat hij zich bij don Jan van Oostenrijk vervoegde, in den slag van Gembloux (1578) eene afdeeling ruiterij kommandeerde en na de overgave van Leuven belast werd met eene zending naar Spanje, — dat hij na zijn terugkeer gouverneur werd van het kasteel van Limburg, en eindelijk in 1585 te Antwerpen bij de bekende uitbarsting tot vernieling van de brug over de Schelde tegen een paal verpletterd werd.

< >