Rhythmus is een Grieksch woord, hetwelk eene regelmatige beweging beteekent, bijv. bij den dans, bij de muziek en vooral bij den welluidenden val (numerus) der volzinnen. Het rhythmus in laatstgemelden zin kan men zoowel in dichtmaat als in proza aantreffen, en men heeft alzoo een poëtisch en een oratorisch rhythmus. In strijd met het rhythmus is eene eenvormige opvolging van lange of ook van korte lettergrepen, waarbij voor geene welluidende afwisseling is gezorgd.
Beweegt zich nu zulk eene afwisseling in bepaalde, regelmatig terugkeerende vormen, dan ontstaat er een metrisch (poëtisch) rhythmus of een metrum (versmaat). Hierbij komt vooral de langere of kortere duur der lettergrepen in aanmerking, alsmede het accent of de sterkere nadruk, waarmede eene lettergreep moet uitgesproken worden.
De Ouden huldigden in hunne poëzij eerstgenoemd beginsel, de dichters in de nieuwere talen daarentegen het laatstgenoemde. De lettergreep, waarbij de stem zich verheft, wordt met den naam van arsis, en die, bij welke zij daalt, met dien van thesis bestempeld. Nieuwere beoefenaars van het rhythmus echter gebruiken die beide benamingen juist in omgekeerde beteekenis. Verheffing en daling is de eigenlijke grondslag van het rhytmus, terwijl de lengte en kortheid der lettergrepen dien van het metrum vormen. Kene verbinding van onderscheidene lettergrepen tot eene rhythmische eenheid draagt den naam van voet. Men heeft 2-, 3-, 4- en meerlettergrepige voeten.
Tot de 2-lettergrepige behooren de pyrrhichius (υ υ), de spondeus (——), de jambus (υ —) en de trochaeus (— υ), en tot de 3-lettergrepige de molossus (———), de tribrachys (υ υ υ), de anapaestus (υ υ —), de dactylus (— υ υ), de bacchius (—— υ), de antibacchius (υ ——), de amphibrachys (υ — υ) en de amphimacer of creticus (— υ —). De 4-lettergrepige voeten zijn uit verdubbeling of zamenvoeging van de 2-lettergrepige ontstaan. Door de verbinding van eenige voeten tot een rhythmisch geheel vormt men een vers. Een vers in zijne voeten te verdeelen draagt den naam van scandéren. De voeten der Nederlandsche versmaat zijn in den regel de trochaeus, de jambus en de dactylus, somtijds met eene vóór of achter het vers gevoegde lettergreep. In de muziek heelt het rhythmus alleen betrekking op de verschillende lengte der toonen en niet op hunne hoogte of laagte, zoodat men door het eenvoudig slaan der maat den rhythmischen gang van een muziekstuk kan aanwijzen.