Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Reuzenslangen

betekenis & definitie

Reuzenslangen (Boïdae Dum. et Bibr.) is de naam eener familie van groote slangen met een zijdelings zamengedrukt, ongemeen sterk ligchaam, min of meer afzonderlijken, driehoekig verlengden, eivormigen, vanboven naar onder afgeplatten, vaak met schubben in plaats van met schilden bedekten kop, een wijden bek met hechte tanden, een betrekkelijk korten staart en beginselen van achterste ledematen, welke zich in de nabijheid der achterste opening in den vorm van 2 hoornachtige, stompe klaauwen vertoonen. Zij bewonen de wouden op den verzengden gordel der Oude en Nieuwe Wereld, rollen zich bij dag ineen, jagen gewoonlijk des nachts en maken zich van hare prooi meester door deze met hare tanden aan te grijpen, daarna met de kronkels van haar ligchaam te verpletteren en ze eindelijk in te zwelgen. Even als alle slangen verkeeren ook zij na hare verzadiging in een toestand van traagheid. Zij bemagtigen dieren van verschillende grootte, zelfs de ree, maar nemen de vlugt voor den mensch.

Tot het geslacht Boa Wagl. behoort de gewone reuzenslang (Boa constrictor L.), die meer dan 3 Ned. el lang wordt; zij is roodachtig grijs van kleur, met breede, afgebrokene, donkere overlangsche strepen op den rug en 3 donkere strepen op den kop. Zij leeft in het noordelijk en oostelijk gedeelte van Zuid-Amerika in drooge wouden en kreupelbosschen, houdt zich in rotskloven en tusschen boomwortels verscholen, gaat nooit te water, voedt zich met kleine zoogdieren, vogels en kruipende dieren en legt ongeveer 30 eijeren met weeke schalen, in grootte de walnoot weinig te bovengaand. Van de gelooide huid dezer slang vervaardigt men laarzen en paardedekens; haar vleesch wordt door de Negers gegeten en haar vet als geneesmiddel aangewend. Reeds dikwijls is zij levend naar Europa overgebragt. Tot het geslacht Eunectes Wagl. rekent men de anaconda (E. marinus Wagl.), die desgelijks in de keerkringslanden te huis behoort. Zij wordt meer dan 9 Ned. el lang, is van boven donker olijfkleurig, donkerbruin gevlekt, met eene vuil-geelroode en eene donkerbruine, van het oog af beginnende streep versierd, en aan de buikzijde lichtgeel met zwarte vlekken.

Zij verkeert meestal in het water, maar koestert zich ook wel op den oever in de zon, beklimt er de boomen, en voedt zich met zoogdieren en vogels en vooral met visschen. Zij neemt de vlugt voor de menschen, maar is, naar men verhaalt, voor hen, die zich baden, wel eens zeer gevaarlijk. Gedurende den tijd der spijsvertering verkeert zij in een bewegingloozen toestand en hare uitwaseming heeft dan een hoogst onaangenamen reuk. Volgens sommigen legt zij eijeren en volgens anderen brengt zij levende jongen ter wereld. Ook zij is meermalen naar Europa overgebragt.

< >