Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rechterlijke organisatie

betekenis & definitie

Regterlijke organisatie. Onze tegenwoordige Grondwet van 1848 bepaalt in artikel 146, „dat er is een algemeen wetboek van de zamenstelling der regterlijke magt”, in artikel 149, dat „de regterlijke magt alleen wordt uitgeoefend door regters, welke de wet aanwijst”, terwijl voorts artikel 150 inhoudt: „dat niemand tegen zijn wil kan worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem aanwijst”. Het laatste artikel behelst het van ouds bekende „Jus de non evocando”. Er is dus eene regterlijke magt, die met uitsluiting van alle andere staatsmagten, volgens artikel 148 „kennis neemt van alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, over schuldvorderingen en andere burgerlijke regten”, wier zamenstelling is opgedragen aan de wetgevende magt.

Die zamenstelling is bekend onder den naam van „Regterlijke organisatie”. De Grondwet stelt verder eenige hoofdregelen, waaraan die organisatie behoort te beantwoorden. „Er bestaat”, zegt zij, „voor het geheele rijk een opperste geregtshof onder den naam van Hooge Raad der Nederlanden, waarvan de leden door den Koning worden benoemd, uit eene nominatie of voordragt, door de Tweede Kamer der Staten Generaal aan hem ingezonden, ten einde daaruit eene keuze te doen. De Koning benoemt den president uit de leden van den Hoogen Raad, en hij heeft de regtstreeksche aanstelling van den procureur-generaal. Het bestaan van andere regtscollegiën wordt door de Grondwet wel ondersteld, maar niet voorgeschreven. Zij liet de zorg voor de invoering daarvan en voor de omschrijving van hunnen werkkring over aan den gewonen wetgever. Tegelijk met de wetboeken van Burgerlijk regt, van Koophandel, van Burgerlijke Regtsvordering, van Strafregt en van Strafvordering werd op den eersten October 1838 voorloopig ingevoerd de wet van 18 April 1827 (Stbl. No. 20), gewijzigd door de wet van 28 April 183n (Stbl. No. 10), genaamd: „Wet op de Regterlijke Organisatie en het Beleid der justitie.” Hiermede is aan het voorschrift van de Grondwet evenwel niet voldaan: deze eischt bepaald eene nieuwe wet op de regterlijke inrigting; en hoewel de wet van 31 Mei 1801 (.Stbl.

No. 49) eene nieuwe regterlijke inrigting tot stand heeft gebragt, zoo is toch tot heden het voorschrift van de Grondwet eene doode letter gebleven, omdat door verandering van zienswijze bij den wetgever aan het voorschrift van art. 97 van laatstgenoemde wet, waarin de inwerkingtreding wordt vastgesteld op 1 Januarij 1862 ot op een vroeger door den Koning te bepalen tijdstip, geen gevolg is gegeven. De regterlijke magt wordt nu, volgens art. 1 van onze tegenwoordige regterlijke organisatie, uitgeoefend door: 1° de kantongeregten, 2° de Arrondissementsregtbanken, 3° de geregtshoven en 4° den Hoogen Raad, onverminderd het regtsgebied over bepaalde onderwerpen bij de Grondwet of andere wettelijke bepalingen, aan bijzondere collegiën toegekend. Men denke bij die uitzonderingen aan de regtsmagt over het krijgsvolk te land en te water, aan de schutterij en aan de zoogenaamde administratieve regtspraak. Van deze collegiën is de arrondissementsregtbank de gewone reg ter, terwijl de overigen meer of min exceptionéle regters zijn. De grenzen van de bevoegdheid, de competentie, worden door deze wet geregeld. Als vereischte voor de benoembaarheid tot lid der regterijke magt is in het algemeen aangenomen het licenciaat of het doctoraat in de regten, verkregen aan eene van’s Rijks hoogescholen; voor het bekleeden van sommige waardigheden is bovendien een bepaalde leeftijd gevorderd. Het is den leden van de regterijke magt verboden, om bovendien een ambt te bekleeden, waaraan eene vaste wedde is verbonden, en zij kunnen tevens niet zijn advocaat, procureur, notaris ot solliciteur. De leden van den Hoogen Raad mogen tevens niet zijn leden van de Staten-Generaal.

De leden van de regterlijke magt worden door den Koning aangesteld voor hun leven en hunne bezoldiging wordt geregeld door onze wet. Beide voorregten, waarin de meeste andere ambtenaren zich niet mogen verheugen, vinden hunne reden van bestaan in den waarborg, dien zij opleveren voor de onpartijdigheid en zeltstandigheid, die de regter ten allen tijde moet kunnen bewaren ook tegenover ’s lands regering. Bloed- of aanverwanten tot den derden graad ingesloten kunnen in het algemeen geene zitting hebben in hetzelfde collegie, behoudens in geval van later opgekomen zwagerschap met goedkeuring van den Koning. In het arrest, bij hetwelk eenig lid van de regterijke magt met eene lijf- of onteerende straf wordt veroordeeld, zal tevens zijne afzetting worden uitgedrukt, gelijk ontzetting door den Hoogen Raad kan volgen na eene correctionéle veroordeeling, nadat de veroordeelde in zijn belang is gehoord, gelijk mede ingeval van wangedrag, onzedelijkheid of merkelijke achteloosheid. Na de laatste wijziging in onze wet, ingevoerd 15 Mei 1876, kan ook voortdurende ongeschiktheid door ziels- of ligchaamsziekte eene reden tot ontzetting door den Hoogen Raad opleveren.

Elk lid van dezelfde magt, tegen wien een bevel tot gevangenneming is verleend, wordt daardoor voorloopig in zijne bediening geschorst. Voor geringe vergrijpen, het verwaarloozen van hun karakter of van hunne ambtsbezigheden, zooals de wet het uitdrukt, kunnen door de presidenten der collegiën waarschuwingen gegeven worden aan de leden, die zich misdragen. De wet behelst voorts bijzondere bepalingen over het hebben van eene verpligte woonplaats, over het verlof tot verwijdering daarvan, over de vacantiën, en omtrent alles, wat de wijze van eedsaflegging, het costuum, de titulaturen der onderscheidene regterijke ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst aangaat Terwijl de leden van de regterijke magt verpligt zijn, evenals de ambtenaren van het Openbaar Ministérie, om aan den Koning desgevraagd berigt, consideratiën en advies te geven over de zaken, die tot hunnen werkkring behooren, terwijl zij eveneens onderling verpligt zijn, om gevolg te geven aan letteren-requisitoriaal ter dienste van de justitie, — dat is, dat zij tengevolge van zekere aan hen door andere collegiën of ambtenaren gerigte verzoekschriften zekere werkzaamheden moeten verrigten, b. v. het hooren van getuigen, bloedverwanten enz., — moeten zij zich ten strengste onthouden, om hunne meening te zeggen over of zich op eenigerlei wijze in te laten met de behandeling van geschillen, waaromtrent zij weten of vermoeden, dat zij geroepen zullen worden hun oordeel te vellen. Eveneens moeten zij het geheim bewaren van hetgeen onder hen in raadkamer — dat is de vergadering van het collegie buiten de openbare teregtzitting — is voorgevallen, en kunnen of moeten zij zich onthouden van de beoordeeling van zaken, waarin de belangen van hen of van hunne bloedverwanten betrokken zijn, of waarin zij zelven of deze als practizijn zijn werkzaam geweest.

De arrondissementsregtbank is de gewone regter, tot wien partijen zich ter beslissing van hunne geschillen hebben te wenden. Het aantal van die collegiën, dat van de regters, van de ambtenaren, van het O. M. en van de griffie en het bedrag van hunne bezoldiging benevens hun ressort — kring — en de klasse, tot welke elk hunner zal behooren, zoo ten aanzien van het personeel, als van de bezoldiging, zijn het laatst geregeld bij de wet van April 1877 — in werking getreden 15 Mei 1877. De hoofdstrekking van deze wet, die volstrekt geene nieuwe regterlijke organisatie bevat, is vermindering van het aantal collegiën, en daardoor vermindering van personeel — vermeerdering van personeel in ieder collegie en aanzienlijke verhooging van de bezoldigingen. Zij strekt die verbeteringen ook uit tot de kantonregters, die krachtens haar thans ook voor het leven zijn aangesteld, terwijl zij vroeger om de zes jaren moesten worden herbenoemd: het aantal der elf provinciale geregtshoven was met gelijke bedoeling en strekking in 1874 reeds teruggebragt op vijf, thans gevestigd te Amsterdam, ’s Gravenhage, Arnhem, ’s Hertogenbosch en Leeuwarden, door welke vermindering de bijvoeging van het woord „Provinciaal" natuurlijk is te loor gegaan. In de regtbanken worden regterplaatsvervangers benoemd, die bij ontstentenis van de regters kunnen invallen; zoo ook kan voor den kantonregter een plaatsvervanger optreden, maar in de geregtshoven is deze soort van ambtenaren onbekend. De regtbanken vonnissen met een oneffen getal, doch ten minste met drie regters. In het algemeen zijn vonnissen, geslagen door een ander getal van regters, dan de wet bepaalt, volstrekt nietig. Zij nemen kennis van alle regtsvorderingen van allerlei aard — natuurlijk voor zooverre zij bij de regterlijke magt te huis behooren — met uitzondering van die, welke bij de wet verklaard zijn te behooren tot de competentie van den kantonregter, de geregtshoven of den Hoogen Raad.

Hare uitspraken zijn niet vatbaar voor appèl, voor zoover betreft de jurisdictiegeschillen tusschen de kantonregters van haar regtsgebied — dat is, wanneer zij eene beslissing hebben te geven over een geschil tusschen de kantonregters, gerezen over hunne bevoegheid, om eene zaak te behandelen. Evenmin is er van hare vonnissen hooger beroep, wanneer de waarde van hetgeen bij de regtsvordering gevraagd wordt, de ƒ400 niet te boven gaat, of wanneer de vordering loopt over verplaatsing van scheidteekenen, aanmatiging van gronden, boomen, heggen, slooten, over afleiding of belemmering van waterloopen, — mits de feiten niet ouder zijn dan één jaar — en van regtsvorderingen van bezitregt. Partijen kunnen den regter ook verzoeken, om in andere dan de genoemde zaken in het hoogste ressort te vonnissen, met afstand van het appél, wat hun evenwel niet geoorloofd is in zaken, die niet voor dading of compromis vatbaar zijn. Men appelleert van alle zaken daarvoor vatbaar van de regtbank op het geregtshof. De regtbanken oordeelen in strafzaken over correctionéle zaken met hooger beroep, met uitzondering van het geval, dat tegen het misdrijf geene hoogere straf is bedreigd dan eene geldboete van ƒ200, zonder gevangenisstraf of verbeurdverklaring te zamen of afzonderlijk. In appél behandelen zij de vonnissen, door de kantonregters in eersten aanleg gewezen, zoowel in burgerlijke als in strafzaken. bij het Wetboek van Strafvordering wordt aan de regtbanken ook opgedragen de eerste en voorloopige instructie van strafzaken, waartoe één harer leden meer bepaald wordt aangewezen onder den titel van „regtercommissaris”. De kantonregters worden gekozen „uit de kundigste, bekwaamste, gegoedste en meest geachte ingezetenen” zegt de wet. Zij behooren de algemeene vereischten tot benoembaarheid in eene landsbetrekking te bezitten en bovendien doctor in de regten te zijn.

De kantonregters vooral zijn de raadslieden van het groote publiek, speciaal in familiezaken, als voogdij, boedelbeschrijving, boedelscheiding, handligting, toestemming tot een huwelijk, enz. — Hunne werkzaamheden zijn vele en van allerlei aard; hun werkkring is zeer gezocht om de onafhankelijke, zelfstandige plaats, die zij bekleeden in het korps der regterlijke ambtenaren en in de maatschappij. Zij vonnissen in burgerlijke zaken zonder appél, als de waarde der vordering ƒ 50 niet te boven gaat; met appél tot eene waarde der vordering van ƒ 200; zonder appél over vorderingen tot betaling van renten, huren, pachten, interessen of gedeelten van inschulden, zelfs als de rente, huur, pacht of de hoofdsom eener inschuld meer dan ƒ200 bedraagt, mits over het bestaan der huur, pacht, of hoofdsom zelve tusschen partijen geen geschil rijst. — Zij oordeelen verder in geschillen betrekkelijk de vergoeding van schade, door menschen of dieren toegebragt aan land, houtgewas, boom-, tuin- of veldvruchten, betrekkelijk het herstel van gebouwen, hetwelk volgens de wet ten laste van den huurder valt; betrekkelijk de betaling van arbeidsloonen aan werklieden en van de huur aan dienstboden en betrekkelijk de vervulling van overeenkomsten tusschen meesters en dienstboden of werklieden. De vorderingen ter zake van mondelingen hoon behooren bij hen aangebragt te worden, evenals die omtrent de ontruiming van verhuurde gebouwen en landerijen, en andere vorderingen, uit het huurcontract voortspruitende. partijen kunnen ook hunne geschillen van welken aard ook, mits zij vatbaar zijn voor dading of compromis, ter beslechting opdragen aan den kantonregter ter hunner keuze, mits in het arrondissement, waarin de zaak te huis behoort, hetzij met afstand van of met voorbehoud van het appél, wanneer de zaak daaraan onderworpen is. Als strafregter oordeelt de kantonregter over de overtredingen — policiezaken —, op welke geene hoogere straf is bedreigd dan gevangenisstraf van zeven dagen of eene geldboete van ƒ75, te zamen of afzonderlijk, ook zoo daar nog verbeurdverklaring van voorwerpen bijkomt. Appél op de regtbank van hunne strafvonnissen is alleen dan uitgesloten, wanneer op de overtreding geene hoogere of andere straf staat, dan eene geldboete, de ƒ 20 niet te boven gaande. Overtredingen in belastingzaken behooren in den regel bij de regtbanken te huis of bij een hoogeren regter, maar nooit bij den kantonregter. De civiele partij kan hare vordering bij den kantonregter instellen tot een bedrag van vijftig gulden, terwijl door de regtbank haar hoogstens honderd en vijftig gulden als zoodanig kan worden toegewezen. Terwjilhet Openbaar Ministérie bij het kantongeregt vroeger werd waargenomen door den burgemeester der plaats, waar het gevestigd was, of door een door hem aan te wijzen plaatsvervanger, wordt thans, na de wetsverandering van 1877, dat ambt, bij meer dan één kantongeregt dikwijls tegelijk, waargenomen door een speciaal daarvoor benoemden ambtenaar, die den titel voert van „ambtenaar van het Openbaar Ministérie”, en nu eene bezoldiging geniet in overeenstemming met de drukke en moeijelijke werkzaamheden, die op hem rusten, terwijl te voren hem slechts eene geringe vergoeding voor bureaukosten ten deel viel.

Het geregtshof is voornamelijk hof van appél. Het oordeelt in hooger beroep over de vonnissen in straf- en in burgerlijke zaken, gewezen door de regtbanken in zijn ressort, en vonnist in eersten aanleg over de regtsvorderingen, waarin de provinciën betrokken zijn; over jurisdictiegeschillen tusschen de regtbanken en tusschen de kantongeregten, voorzoover deze laatste niet aan de regtbanken zijn opgedragen. De lagere regterlijke ambtenaren en de leden van het O. M. correctioneel vervolgd wordende, staan voor dat collegie teregt. In eersten aanleg en in het hoogste ressort oordeelt het hof, behoudens de voorziening in cassatie en van request-civiel, over alle burgerlijke, en in hooger beroep aan het hof onderworpen geschillen, binnen zijn regtsgebied gerezen, wanneer partijen naauwelijks, dat is met voorbijgang van de regtbank, de regtsmagt van het Hof inroepen (provocatie van regtsmagt). De criminéle strafzaken worden in het hoogste ressort en in eerste instantie door het hof behandeld. Hetzelfde collegie oefent een disciplinair toezigt uit op de ambtenaren van het O. M. bij de lagere collegiën en over de kantonregters terwijl het voorts, evenals de regtbank, een wakend oog moet laten gaan over de vervolging van de misdrijven. Het hoogste regtscollegie, de Hooge Raad, heeft het toezigt op den geregelden afloop en de afdoening van regtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten bij alle regterlijke collegiën. Het kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen volgens de bepalingen van de wet op de R. O. en de overige wetten.

Het is in de eerste en voornaamste plaats dus hof van cassatie. Verscheidene hooge (Staatsambtenaren staan wegens ambtsmisdrijven voor dit collegie teregt, hetzij ter vervolging van Koningswege, hetzij van wege de Tweede Kamer, ’t zij vanwege den procureur-generaal. Het oordeelt over alle actiën, waarin de Koning, de leden van het Koninklijk Huis of de Staat als gedaagden worden aangesproken, met uitzondering van de zakelijke actiën en die betreffende rijksbelastingen, die voor den gewonen regter worden behandeld. Voorts oordeelt het collegie ter eerster instantie over de andere jurisdictiegeschillen, dan boven zijn vernield; over alle geschillen in zaken van prijzen en buit, die door de schepen van oorlog van den Staat of door schepen, van particulieren uitgerust en van commissis of lettre de marqué voorzien, worden achterhaald en opgebragt; mitsgaders over alle geschillen, welke tusschen de nemers onderling deswege zouden mogen ontstaan. Verder spreekt het regt in eerste en hoogste ressort over de misdaad van zeerooverij, en over alle misdrijven, gepleegd ten aanzien van de zoo even gemelde prijzen en buit. Het collegie is Hof van appél over de vonnissen ter eerster instantie gewezen door de hoven, en door de hoven van Justitie in de Koloniën en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen. Het oefent bovendien een disciplinair toezigt uit op de leden van het O. M. bij de hoven en kan maatregelen beramen, waardoor de vervolging van misdrijven wordt verzekerd.