Rad (Het), voor verschillende voertuigen in gebruik, bestaat gewoonlijk uit de naaf, een middenstuk, in welks opening zich de as bevindt, de spaken, in de naaf bevestigd, en den buitensten krans, welke uit de velgen bestaat en omsloten is door een ijzeren hoepel. Dikwijls is de naaf van gegoten ijzer, en men vindt de as ook wel aan deze bevestigd. Voor rijtuigen op druk bezochte wegen bezigt men bij voorkeur korte naven, en deze worden door ijzeren ringen omsloten. De spaken, van 10 tot 16, zijn paarsgewijs in de velgen bevestigd, terwijl men den radkrans ook wel uit één enkel gebogen stuk hout vervaardigt.
De radkrans heeft veelal de gedaante van een kegelvormigen ring ten behoeve van rond gelegde kunstwegen, en ook de spaken worden kegelvormig geplaatst. Men geeft aan de velgen de breedte van 1 Ned. duim voor ieder 60-tal Ned. pond op één rad. Bij vierradige rijtuigen rekent men de velgenbreedte bij 1600 , 2300 , 3200 , 4800 en 6400 Ned. pond gewigt in dezelfde volgorde op 6½, 10, 13, 20 en 26 Ned. duim. De ijzeren hoepel is van nagels voorzien, die in het ijzer zijn ingeslagen, en rijtuigen van weelde hebben rondom den ijzeren hoepel wel eens een band van kaoetsjoek, om alle schokken en alle straatgeraas te vermijden. In den jongsten tijd worden alle deelen van raderen veelal machinaal vervaardigd. De meeste wrijving heeft plaats aan de as, en zij neemt toe met de vermindering der middellijn van het rad, zoodat het van belang is, de as zoo dun mogelijk en den omvang van het rad zoo groot mogelijk te maken. Om de wrijving te verminderen wordt de naaf veelal bekleed met een metalen cylinder, die van voren gesloten en met eene hoeveelheid vettigheid voorzien wordt, waardoor de as steeds glibberig blijft. Omtrent raderwerken raadplege men het artikel Tandraderen.