Wat is de betekenis van rad?

2023-06-08
WhatsApp woordenboek

redactie Ensie (2023)

RAD

Right After Dinner

Direct toegang tot alle 20 resultaten over rad?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-08
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

rad

(19e eeuw) (Barg.) geldstuk, gulden of daalder. • ”Wat is het u waard?” — ”Vijf-en-twintig pop”, antwoordde zij … — ”Veertig raderen (”Rijksdaalders”) zouden nog niet genoeg zijn.” (J. van Lennep: De lotgevallen van Klaasje Zevenster. 1865) • (Köster Henke: De boeven...

Lees verder
2023-06-08
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

rad

rad - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord 1. snel en met zoveel mogelijk resultaat ♢ met een rad gebaar trok hij zijn muts af 1. rad van tong zijn [snel en veel spreken] ...

Lees verder
2023-06-08
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

rad

(afk. van Reichstaler (r-t) met de bijgedachte aan rad; vgl. achter-, voorwiel), groot muntstuk, m.n. rijksdaalder: En kijk ... dat zijden kraagje, geknipt. Voor geen blanke rad te koop, QUERIDOY 420.

2023-06-08
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

rad

(het; -eren) - wiel

2023-06-08
Lexicon Energiemarkt

Jean-Paul Pinon (2003)

Rad

Afkorting voor radiation absorbed dose. Het was een eenheid voor geabsorbeerde stralingsdosis. Vanaf 1/1/86 is de internationale eenheid de Gray (Gy)., gelijk aan 100 rad.

Lees verder
2023-06-08
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

rad

In het Middelnederlands komt de zelfvervloeking voor up een rat doet mi legghen eest niet waer ‘je mag mij op een wiel dat als strafwerktuig gebruikt wordt leggen (je mag mij radbraken; pvs), als wat ik zeg niet waar is’. Een oorspronkelijke zelfverwensing wordt door oneigenlijk gebruik tot vloek en uitroep van verontwaardiging.

Lees verder
2023-06-08
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Rad

[Eng., beginletters van radiation absorbed dose] eenheid van opgenomen straling in levend weefsel, (1 rad = 100 ergs per gram).

2023-06-08
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Rad

zie rat.

2023-06-08
Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

rad

(van radiation absorbed doze), maat voor stralingshoeveelheid die door het menselijk lichaam wordt opgenomen. Bij de doordringende röntgen- en gammastraling komt rad ongeveer overeen met R. De dosis straling die op de geslachtscellen afwijkingen (mutaties en chromosoomafwijkingen) veroorzaakt heet de gonadedosis. Deze bedraagt van natuurlijke...

Lees verder
2023-06-08
Oosthoek Encyclopedie supplement

Oosthoek (1972)

Rad

afk. van: → Respect voor Arbeid en Democratie.

2023-06-08
De vreemde woorden.
woordenboek

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Rad

(Barg.) geldstuk, bijv. rijksdaalder of gulden

2023-06-08
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rad

s.n., rêd (it), tsjil (it), tsjel (it), fjil (it), wiele; iem. eenvoor ogen draaien, immen bline hynders foar de doar liede.

2023-06-08
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rad

I. o. (-en, -eren), 1. (alleen in schrijft.) wiel waarmee een voertuig op de bodem rust en dat om een vast aan het voertuig verbonden as wentelt als dit voortbewogen wordt: ’i geratel der raderen over de rails ; — het vijfde rad aan de wagen, wat overtollig, te veel, hinderlijk is ; — het slechtste rad maakt het meeste geraas, wie...

Lees verder
2023-06-08
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Rad

rollichaam, bestaande uit een ronde buitenkrans, radkrans of velg, verbonden door spaken of een volle schijf met de naaf, waarmede het rad op de as wordt aangebracht.

2023-06-08
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

Rad

geldstuk; rijksdaalder; gulden; mark; frank.

2023-06-08
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rad

I. o. bet. raden, raderen; radje, raadjes, radertjes (1 wiel; 2 strafwerktuig in oude dagen): 1. een rad van een wagen, een machine, een horloge; fig. het rad der fortuin; zie Fortuna; rad slaan; zegsw. iem. een rad voor de ogen draaien, bedriegen, misleiden; hij is daar het vijfde rad aan de wagen, overtollig en hinderlijk; spreekw. Het slechtste...

Lees verder
2023-06-08
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rad

I (rat) o. (-eren; -je, raadje, radertje) [~ rollen] 1. Algm. cirkelvormig plat lichaam dat om een as kan draaien en daardoor beweging veroorzaken: het van een wagen, een machine, een horloge; de as, de naaf, de spaken, de velg van een - of ➝ wiel; - en wiel hebben dezelfde betekenis, maar in figuurlijke zin gebruikt men altijd -; kam-, kroon-, mol...

Lees verder
2023-06-08
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Rad

Rad - (herald.), bestaat uit 8 spaken, soms versierd of gebeeldhouwd. Het molenrad, dat met 4 of 8 spaken voorkomt, wordt met plankjes rondom de velg afgebeeld; bij het St. Catharina’s-rad is de velg bezet met haken.

2023-06-08
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

rad

bn. en bw. (-der, -st), 1. snel: ze werd steeds radder in haar bewegingen; 2. vlug, vaardig, bijdehand: alles gaat hem rad af, hij is erg handig.

Lees verder