Pseudo-Isidorus is de naam eener verzameling van Pauselijke Decretalen, van welke juist de oudste en belangrijkste, 60 brieven van Clemens Romanus tot aan Melchiades (314), verdicht zijn. Dit is geschied in den tijd, toen deze verzameling ontstond, namelijk in de 9de eeuw, met het doel, aloude grondslagen te geven aan de Pauselijke regten. De barbaarsche taal, onderscheidene anachronismen en vooral ook het feit, dat noch paus Hadrianus I, noch Dionysius de Kleine deze Decretalen kende, brengen hare onechtheid aan den dag. Doch paus Nicolaas I, hoewel van hare onechtheid overtuigd, gebruikte ze in 865 ten behoeve van het pausdom, en Gratianus nam in 1130 vele van haar op in zijn decreet.
Zoodoende werden zij de grondslag van het Kerkelijk regt in de middeneeuwen. Zij bevatten namelijk de beginselen: De priesters vormen eene door Christus ingestelde, wereldregérende magt, — de bisschoppen zijn als gemagtigden van den Paus aan dezen onderworpen, — de bisschoppen zijn niet afhankelijk van het wereldlijk gezag, — en geheel het Kerkelijk gezag is vereenigd in den Paus. Eerst Erasmus en de Hervormers maakten hunne tijdgenooten weder opmerkzaam op de onechtheid der Decretalen, en ook de R. Katholieke geleerden voeden daaromtrent geen twijfel. De vervaardiger dezer verzameling, Isidorus Mercator of Peccator genaamd, werd meermalen verwisseld met den evenzoo genoemden bisschop van Hispalis (zie Isidorus). Hinschius leverde in 1863 eene critische uitgave dezer Decretalen.