Pruimeboom. Het geslacht Prunus uit de familie der Drupaceën onderscheidt zich door een 5-spletigen kelk en 5 bloembladen. Het vruchtbeginsel is uit één vruchtblad gevormd en draagt een eindelingschen stijl. De vrucht bestaat uit saprijk vleesch met een niet openspringenden steen.
Tot dit geslacht behooren o. a. de abrikozeboom (P. Armeniaca L.), de sleedoorn (P. spinosa L.), de kerseboom (P. avium L.), de morelleboom (P. cerasus L.) en de vogelkers (P. Padus L.), — alsmede onze gewone pruimeboom (P. domestica L.), ook wel kwetseboom geheeten. Deze onderscheidt zich door elliptische, gezaagde, eenigzins gefronselde en donsachtig behaarde bladeren, paarsgewijs geplaatste, groenachtig witte bloemen en kale of met een blaauwachtig waas overtogene vruchten van eene langwerpige of ronde gedaante. Van dezen boom zien wij op bijgaande afbeelding in a een bloeijenden, in b een vruchtdragenden tak op 1/3de der natuurlijke grootte, in c een bloemblad, in d een gedeelte van den kelk met meeldraden, in e eene doorgesnedene vrucht, in f eene doorgesnedene steenkern, in g deze van buiten, in h een zaad, in i dit doorgesneden, alles op de helft der natuurlijke grootte.
Van den gewonen pruimeboom heeft men talrijke verscheidenheden. Vooral in Frankrijk worden groote blaauwe pruimen gedroogd en onder den naam van pruimedanten (prunes d’Entes) in den handel gebragt. Van den gewonen pruimeboom onderscheidt zich P. insititia L. met fluweelachtig behaarde takken en elliptische, getande bladeren. Deze is de stamsoort dier pruimen, welke bekend staan onder den naam van Reine Claudes en Mirabelles.