Priscillianus was de stichter van de Gnostische secte der Priscillianisten in Spanje. Zijn voornaamste tegenstander, bisschop Ithacius, deed in 380 op eene synode te Caesaraugusta (Sarragossa) het verwerpingsoordeel over deze secte uitspreken en haalde den usupator Maximus in Gallië over, daaraan gevolg te geven. Deze deed Priscillianus en zes zijner voornaamste aanhangers onthoofden (835). Dit eerste voorbeeld eener wegens ketterij voltrokkene doodstraf wekte verdeeldheid tusschen de bisschoppen, die deze goedkeurden, en hen, die ze afkeurden.
Onder deze laatsten bevonden zich Martinus van Tours en Ambrosius van Milaan, terwijl Augustinus en van Leo I af ook de Pausen zich zeer goed met dat strafvoltrekken konden vereenigen. De leer der Priscillianisten bevatte bestanddeelen van het Gnosticismus en Manichaeïsmus. Hunne zedeleer was zeer gestreng. Eerst omstreeks het jaar 600 verdwenen de laatste sporen dezer secte.