Pompejus is de naam van een plebejisch geslacht te Rome, hetwelk men eerst in de 2de eeuw vóór Chr. vermeld vindt. Het is verdeeld in 2 takken, van welke de eene den bijnaam Rufus en de andere den bijnaam Magnus draagt. Van de merkwaardigste leden noemen wij:
Quintus Pompejus, die in weerwil van den tegenstand van den adel hooge waardigheden bekleedde. Hij voerde in 143 vóór Chr. als praetor oorlog tegen Viriathus, in 141 als consul tegen Numantia, en sloot met deze stad een voor Rome vernederend verdrag Om die reden stelde de senaat voor, dat verdrag af te keuren en hem zelven uit te leveren aan de Numantijnen, doch dit voorstel werd door het volk verworpen, en Pompejus bekleedde in 131 het ambt van censor.
Quintus Pompejus Rufus, een kleinzoon van den voorgaande. Hij was in 100 vóór Chr. volkstribuun, in 91 praetor urbanus en in 88 met Sulla consul. Met dezen bragt hij de legioenen naar Rome, om Marius te bestrijden, en begaf zich na het overwinnen van dezen, terwijl Sulla tegen Mithrídates te velde trok, naar het leger van den proconsul P. Strabo, om in plaats van dezen het opperbevel te aanvaarden, maar werd aldaar door de troepen gedood.
Cnejus Pompejus, bijgenaamd Strabo, den vader van den Drieman. Hij was in 104 vóór Chr. quaestor in Sardinië, in 94 praetor, bestuurde in 93 Sicilië en werd in 89 consul. Hij nam deel aan den oorlog tegen de Bondgenooten en stond in 87 nog aan het hoofd van zijn leger te Picenum, toen Cinna en Marius Rome bedreigden. Hij werd naar Rome ontboden, streed onder de muren der stad, maar zonder beslissend gevolg, en werd kort daarna door een bliksemstraal gedood.
Cnejus Pompejus Magnus, een zoon van den voorgaande. Deze, de vermaarde Drieman, geboren in 106 vóór Chr., streed in 87 met zijn vader vóór de poort van Rome, verzamelde, toen Sulla uit den oorlog tegen Mithrídates in 83 naar Italië terugkeerde, te Picenum eene bende van 3 legioenen en bragt ze naar Sulla, die hem bij hunne eerste zamenkomst als imperator begroette. Pompejus streed in dat en in het volgend jaar voorspoedig tegen de aanhangers van Marius in Italië, veroverde in 82 Sicilië, waar hij Cn. Papirius Carbo deed ter dood brengen, en vertrok in 81 naar Afrika, waar hij de overwinning behaalde op Cn. Domitius Ahenobarbus en diens bondgenoot den Numidischen koning Hiarbas. Hij vierde daarop zijn eersten triomf en ontving van Sulla den bijnaam van Magnus. Eene volgende gelegenheid om zijn krijgsroem te vermeerderen vond hij, toen A. Lepidus, consul in 78, door zijn voorstel tot opheffing der wetten en verordeningen van Sulla oproer verwekte te Rome en daarna in Etrurië een leger verzamelde, waarmede hij in 77 optrok tegen Rome. Het werd al dadelijk bij de Milvische brug verslagen, en Pompejus begaf zich daarna naar Opper-ltalië, waar M. Brutus de vaan van een opstand ontrold had.
Hij belegerde hem in Mutina, noodzaakte hem tot de overgave en bragt eindelijk met Q. Catulus bij Cosa in Etrurië Lepidus eene beslissende nederlaag toe, waardoor een einde kwam aan den opstand. Tenzelfden tijd moest het bewind te Rome een lastigen oorlog voeren in Spanje tegen Q. Sertorius, een der bekwaamste aanhangers van Marius, die nog vóór de vernietiging zijner partij in Italië er heen was getrokken en zijn gezag tegen de door Rome derwaarts gezondene veldheeren, het laatst sedert 79 tegen den proconsul Q. Metellus, had staande gehouden. Thans (77) werd Pompejus aldaar met het oorlogsbeleid belast. Ook hij kon aanvankelijk niet veel winnen, maar eindelijk, nadat Sertorius in 72 door zaâmgezworenen was omgebragt, gelukte het hem, diens opvolger Perijerna het onderspit te doen delven en daardoor een einde te maken aan den strijd. Op zijn terugtogt vernietigde hij het overschot van het leger van Spartacus, zoodat hij ook aanspraak kon maken op de eer der overwinning van dien gevaarlijken vijand. Hij vierde dan ook den 31sten December 71 weder een schitterenden triomf en aanvaardde den volgenden dag zijn eerste consulaat, waartoe hij, hoewel hij geene der geringere waardigheden had bekleed, met M. Licinius Crassus, den eigenlijken overwinnaar van Spartacus, gekozen was. Thans bevond hij zich ten toppunt van aanzien en roem. Tot nu toe had hij aan den adel zijne diensten gewijd en nog altijd werd h{j beschouwd als tot de adelspartij te hehooren, terwijl hij door velen werd benijd.
Immers door zijne dappere oorlogsdaden had hij ook de gunst van het volk verworven, en verkreeg die in nog hoogere mate als consul, daar hij aan de volkstribunen de door Sulla hun ontnomene magt teruggaf en ook door het benoemen van L. Aurelius Cotta tot praetor de goedkeuring des volks verwierf. Gedurende 10 jaar verkeerde hij in dien gunstigen toestand. In 67 werd hem door eene wet van den volktribuun A. Gabinius het opperbevel opgedragen in den strijd tegen de zeeroovers, en hij kweet zich van zijne taak met ijver en voortvarendheid, doordien hij eerst het westelijk gedeelte der Middellandsche Zee in 40 dagen zuiverde, daarna in het oostelijk gedeelte de vijanden op de kust van Silicië bijeendreef en hun hier in een zeeslag eene volkomene nederlaag toebragt. Hij had de handen nog vol met de regeling der zaken in Cilicië, waar hij de gevangene zeeroovers als kolonisten verdeelde over de steden Soli, Adana, Mallus en Epiphania, toen hem in 66 door de wet van C. Manilius het voortzetten van den oorlog tegen Mithrídates werd opgedragen. Deze oorlog (de Derde) was sedert 47 gevoerd door L. Lucullus, die Mithrídates uit zijn rijk verdreven en hem alsmede zijn schoonzoon Tigranes, koning van Armenië, in onderscheidene veldslagen overwonnen had, doch muiterij in het leger had hem niet alleen belet voordeel te trekken van zijne overwinningen, maar ook Mithrídates in staat gesteld, om zich wederom meester te maken van zijn gebied. Pompejus bragt nu aan Mithrídates bij de Eufraat eene beslissende nederlaag toe, noodzaakte Tigranes om zich te onderwerpen, vervolgde daarna Mithrídates tot aan de Phasis, doch keerde hier terug en trok door Klein Azië naar Palaestina, waar hij berigt ontving van den dood van Mithrídates. Daarmede nam deze oorlog een einde. Pompejus begaf zich in 62 weder naar Italië, maar bevond, nadat hij in 61 zijne troepen huiswaarts gezonden had, dat de omstandigheden te Rome ten zijnen nadeele waren veranderd.
Zijne benijders onder de Optimaten weigerden hunne goedkeuring te hechten aan de door hem in Azië genomene maatregelen en aan de belooningen in land, door hem aan de veteranen toegekend. Dit bewoog hem, in 60 het eerste driemanschap aan te gaan met Julius Caesar en Marcus Crassus. Eerstgenoemde zorgde als consul in 59, dat zijne eischen werden toegestaan en vertrok vervolgens naar Gallië, waar hij in een negenjarigen oorlog het geheele land veroverde en een voortreffelijk leger vormde. Pompejus bleef te Rome, om er over zijne eigene belangen te waken. Het driemanschap werd in 56 te Luca vernieuwd , en Pompejus en Crassus aanvaardden in 55 hun tweede consulaat, gedurende hetwelk het gezag van Caesar in Gallië vijf jaar verlengd werd, terwijl men aan Pompejus Spanje en aan Crassus Syrië als wingewesten toekende. Intusschen werd de band, welke Pompejus en Caesar vereenigde, allengs losser doordien Julia, de dochter van Caesar en de gemalin van Pompejus, in 54 overleed en Crassus in 53 in den oorlog tegen de Parthen sneuvelde. Toen nu in 52 ten gevolge van de te Rome heerschende verwarring Pompejus door een senaatsbesluit tot alleenheerschend consul benoemd werd, voegde zich deze bij de partij van den adel, zoodat vroeger of later een burgeroorlog tusschen hem en Caesar onvermijdelijk was. De oorlog barstte uit in 49 (zie onder Caesar).
Pompejus nam de wijk, zoodra Caesar over de Rubico was getrokken, en leverde daardoor Italië in de handen van zijn vijand. Caesar begaf zich daarna terstond naar Spanje, waar hij de overwinning behaalde op de legaten en het leger van Pompejus. Daarop vervolgde hij laatstgenoemde op de tegenover Italië gelegene Grieksche kust. Hier stonden de beide tegenstanders bij Dyrrhachium tegenover elkander, en Caesar deed er eene poging, om zijn vijand te omsingelen. Toen dit echter mislukte, en toen Pompejus in een gevecht aanmerkelijke voordeelen behaalde, trok Caesar terug naar Thessalië.
Pompejus volgde hem, en den 9den Augustus 48 werd bij Pharsalus de beslissende slag geleverd, die ten nadeele van Pompejus uitviel. Deze nam de wijk naar Egypte, maar werd er bij Pelusium door handlangers van den jeugdigen koning Ptolemaeus vermoord. De moordenaars lieten het lijk naakt op den oever liggen, maar een vrijgelatene van Pompejus legde het op een brandstapel, en de asch werd later in de villa van Pompejus bij Alba bijgezet. Het borstbeeld van Pompejus bevindt zich op de munten van Pompejópolis, en in den jongsten tijd heeft men ook het standbeeld van Pompejus opgedolven, aan welks voet Caesar vermoord werd. Pompejus is tot vijfmaal toe gehuwd; slechts drie zijner kinderen overleefden hem.
Cnejus Pompejus Magnus, oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren tusschen 84 en en 75 vóór Chr., bevond zich op de vloot van zijn vader, toen deze bij Pharsalus de nederlaag leed, en begaf zich toen met de overige aanhangers van Pompejus eerst naar Afrika en vervolgens nog vóór den slag bij Thapsus naar Spanje, waar hij een aanzienlijk leger bijeenbragt, maar werd in 45 bij Munda door Caesar overwonnen en kort daarna in het Iberisch gebergte met zijne medgezellen gedood.
Sextus Pompejus Magnus, een vollen broeder van den voorgaande. Hij werd geboren in 74 vóór Chr., vergezelde zijn vader op de vlugt naar Egypte, waar hij ooggetuige was van den op hem gepleegden moord, terwijl hij het leven behield door zoo spoedig mogelijk de wijk te nemen naar Cyprus. Vanhier vertrok hij eerst naar Afrika, toen na de nederlaag der aanhangers van Pompejus bij Thapsus naar Spanje, doch was er niet tegenwoordig in den slag bij Munda. Na dezen verzamelde hij de overblijfselen van het verstrooide leger en voerde er een guerilla-oorlog tegen de legaten van Caesar. De burgeroorlogen, die na den dood van Caesar uitbarstten, stelden hem in staat allengs een leger en eene aanzienlijke vloot bijeen te brengen, waarmede hij zich meester maakte van de eilanden Sicilië, Sardinië en Corsica. De Driemannen verklaarden hem vogelvrij, maar werden door de beletselen, die hij tegen het graanvervoer naar Italië opwierp en door de ten gevolge daarvan uitbarstende ontevredenheid van het Romeinsche volk in 39 genoodzaakt, het verdrag van Misenum met hem te sluiten, waarin zij hem het bezit van de door hem veroverde eilanden en van den Peloponnesus, schadeloosstelling voor de verbeurd verklaarde goederen zijns vaders, benevens eerambten en voordeelen toekenden. De daardoor verkregen vrede was intusschen slechts kort van duur.
Beide partijen beschuldigden elkander van schennis van het verdrag. Dientengevolge ondernam Octavianus in 38 een oorlog tegen Pompejus (den Siciliaanschen Oorlog). Laatstgenoemde zag daarin zijne vloot gedeeltelijk door zijne tegenstanders, gedeeltelijk door stormen vernield. Daarna leed hij op zee tot tweemaal toe de nederlaag, namelijk bij Mylae en Naulochus. Nu nam hij de vlugt naar Mytilene en knoopte er onderhandelingen aan met Antonius. Toen hij zich echter in het geheim ook in betrekking stelde met de vijanden van Antonius, werd bij door M. Titius, door Antonius afgezonden, aangetast, overwonnen, gevangen genomen en te Milete ter dood gebragt (35).