Polignac, een adellijk geslacht in Frankrijk, heerschte er reeds met den titel van vicomte in de 9de eeuw over het kindschap Velay in het tegenwoordige departement Haute Loire. Bij het uitsterven van dat geslacht vielen zijn naam en bezittingen ten deel aan de familie Chalançon. Tot de merkwaardigste leden van dit geslacht behooren:
Melchior de Polignac, geboren den llden October 1661 te Puy en Velay. Hij koos den geestelijken stand en vergezelde den cardinaal van Bouillon in 1689 en 1692 naar het conclave te Rome. In 1695 werd hij naar Polen gezonden, om de verkiezing van den prins van Conti tot koning te bevorderen. Hoewel hij hierin slaagde, nam Augustus van Saksen den troon in bezit. Polignac werd daarop verwezen naar zijne abdij Bonport. Met meer voorspoed nam hij deel aan de vredesonderhandelingen te Utrecht (1712—1713), waarna hij tot cardinaal verheven en met onderscheidene praebenden begiftigd werd. Daar hij gedurende het regentschap van den hertog van Orleans als een aanhanger van het voormalig Hof in de zamenzwering van prins Cellamare gewikkeld werd, zag hij zich aanvankelijk nogmaals naar zijne abdij verwezen, maar in 1721 tot Fransch gezant te Rome benoemd, alwaar hij eene belangrijke verzameling van oudheden bijeenbragt, welke na zijn dood het eigendom werd van Frederik II van Pruissen. Polignac overleed als aartsbisschop den 3den April 1742, het Latijnsch gedicht: „AntiLucretius, sive de Deo et natura (1745 en later, 2 dln)” nalatende.
Jules de Polignac, een achterneef van den voorgaande. Hij werd in 1780 tot hertog verheven en verkreeg door zijne gemalin Jolanthe Martine Gabrielle de Polastron, vertrouwde van koningin Marie Antoinette en opvoedster harer kinderen, grooten invloed aan het Hof. Hij bezigde dien om den rijkdom van zijn geslacht te vermeerderen en in overeenstemming met de Prinsen van den bloede, inzonderheid met den graaf van Artois, volksgezinde ministers te belagen. Bij den aanvang der Revolutie nam de familie de Polignac de wijk naar het buitenland. De hertogin overleed te Weenen den 9den December 1793, en Polignac begaf zich daarop met zijne zonen en de hertogin de Guiche (zijne dochter) naar den Czaar te Petersburg, die hen met het burgerregt en met aanzienlijke goederen in Lithauen en in de Ukraine begiftigde. Na de Restauratie werd hij benoemd tot pair van Frankrijk; hij overleed in Rusland den 21sten September 1817.
Armand Jules Marie Héraclius, hertog de Polignac, de oudste zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Parijs den 17den Januarij 1771, nam met zijn broeder Jules deel aan de zamenzwering van Pichegru en Cadoudal en werd deswege met hen in Februarij 1804 te Parijs in hechtenis genomen. Men veroordeelde hem ter dood, maar door den invloed van keizerin Joséphine werd dit vonnis in levenslange gevangenisstraf veranderd. Zij ontsnapten in 1814 en werden na den val van Napoleon I de ijverigste voorstanders van het absolutismus. Armand zag zich in 1815 door het departement Haute-Loire als afgevaardigde naar de Kamer gezonden, — voorts werd hij adjudant van den graaf van Artois, daarna grootstalmeester, en na den dood zijns vaders pair van Frankrijk. Na de tweede Fransche Omwenteling vergezelde hij Karel X in ballingschap, maar overleed te St. Germain en Laye den 30sten Maart 1847.
Auguste Jules Armand Marie, eerst graaf, daarna prins de Polignac, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Versailles den 14den Mei 1780, deelde tot in 1814 het lot van zijn broeder, doch werd door Lodewijk XVIII naar Rome gezonden, waar hij optrad als een vurig voorstander van het absolutismus. Kort daarna werd hij pair van Frankrijk, maar weigerde aanvankelijk wegens gemoedsbezwaren het bezweren der constitutie, totdat de Paus zijne bedenkingen uit den weg ruimde. In 1820 verhief laatstgenoemde hem tot Romeinsch prins. In 1823 werd Polignac gezant te Londen, en den 8sten Augustus 1826 minister van Buitenlandsche Zaken en eerste minister en als zoodanig de doordrijver der beruchte ordonnantiën van 25 Juli 1830, welke den val van Karel X veroorzaakten. Polignac vergezelde dezen tot Cherbourg, maar keerde toen terug en werd den l1den Augustus 1830 te St. Lö herkend en in hechtenis genomen, — voorts den 21sten December vervallen verklaard van al zijne burgerlijke regten en veroordeeld tot levenslange gevangenis. Hij onderging dit vonnis te Ham en schreef er zijne „Considérations politiques (1822)”. In November 1836 zag hij zich op vrije voeten gesteld; hij vertrok toen naar Engeland, doch stierf te Parijs den 2den Mei 1847.