Pijnbank (De) werd in vroegeren tijd door den strafregter gebezigd, om door ligchaamsfoltering bekentenissen af te persen aan beschuldigden. De Romeinen bezigden haar aanvankelijk alleen voor slaven, doch later ook voor vrijen, wanneer deze wegens majesteitsschennis waren aangeklaagd. In de 16de en 17de eeuw was de pijnbank in Duitschland en ons Vaderland algemeen in gebruik en de godsdienstige onverdraagzaamheid bezorgde haar eene uitgebreide toepassing, waarbij schuldigen en onschuldigen tot bekentenis werden gebragt. Vooral bezigde het fanatieke bijgeloof de pijnbank, om velen als toovenaars en heksen te doen veroordeelen.
Op de pijnbank werd het ligchaam uitgerekt, werden duim- en beenschroeven aangelegd, en vaak ook bezigde men gloeijend ijzer, gesmolten lak of ook regtstreeks een brandend vuur, om den ongelukkige te pijnigen en te martelen. In het strafregt van Karel V (1532) werd de toepassing der pijnbank eenigzins beperkt, terwijl tevens de bepaling gold, dat eene bekentenis dan eerst als echt werd erkend, wanneer zij na de pijniging afgelegd en later herhaald was. Dit beteekende echter weinig, omdat men vrijheid had, nogmaals tot de foltering over te gaan, wanneer de beschuldigde terugtrok, wat hij onder het pijnigen verklaard had. Ook in Engeland, Frankrijk, Spanje, Italië enz. deden in de 16de eeuw de foltertuigen dienst. Hoewel zich toen reeds stemmen verhieven tegen de pijnbank, gelukte het eerst aan Thomasius, Beccaria, Voltaire, Sonnenfels en Moser hunne tijdgenooten van de onmenschelijkheid van hare toepassing te overtuigen. Eerst in de zestig laatste jaren der voorgaande eeuw is de pijnbank in de meeste Staten van Europa afgeschaft In deze eeuw echter verdween zij eindelijk in Rusland (1801), Beijeren (1806), Würtemberg (1806) en Hannover (1822). Het is naauwelijks te gelooven, dat het barbaarsch bedrijf der pijniging in ons werelddeel zoo lang heeft bestaan. In ons Vaderland behooren de foltertuigen reeds lang tot de antiquiteiten.