Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Majesteitsschennis

betekenis & definitie

Majesteitsschennis is een misdrijf, bij de Romeinen reeds bekend onder den naam van crimen majestatis; oorspronkelijk bestond het in eene krenking van de Romeinsche volksmajesteit door de magistratuur; later werd het een aanval op de waardigheid van den Staat, die vertegenwoordigd was in den magistraat, den Imperator. Bij onderscheidene wetten werd het misdrijf geregeld. Onder het despotismus van de latere Keizers werd het begrip op eene verbazende wijze verruimd en uitgebreid tot de meest onschuldige handelingen, waarin het wantrouwend hoofd van den Staat slechts met eenige mogelijkheid eene beleediging van zijn persoon of van zijne waardigheid kon zien. In de wetgeving der oud-Duitsche Keizers vindt men hetzelfde misdrijf terug: het Edictum van keizer Hendrik VII, 1313, bevat eene volledige regeling van dit onderwerp.

Ons tegenwoordig Strafwetboek kent ook het misdrijf „crime de lèse majesté”, en zijne bepalingen kenschetsen op karakteristieke wijze het Napoleontisch staatsbegrip en de opvatting van den grooten Keizer omtrent de plaats van zijn persoon in den Staat. De aanslag (attentat) of zamenspanning (complot) tegen het leven of den persoon des Keizers is misdaad van „gekwetste majesteit.” Deze misdaad wordt als „vadermoord” gestraft en brengt bovendien de verbeurdverklaring van goederen met zich. De straf op vadermoord in den Code was de doodstraf onder bijzondere plegtige voorbereidende maatregelen, waaronder behoorde het afkappen van de regerhand. De wet van 29 Juni 1854 Stbl. N° 100 schafte bij ons deze gequalificeerde straf af. Verbeurdverklaring van alle goederen werd reeds verboden door het Decreet van den Souvereinen vorst van 11 December 1813, welk verbod in de latere Grondwet werd herhaald.

De aanslag „attentat”, zegt de Strafwet hier ter plaatse, bestaat, zoodra er eene daad gepleegd is of begonnen is gepleegd te worden, om tot het uitvoeren van de misdaad te geraken, hoewel de misdaad zelve niet is voleindigd geworden. De verstverwijderde voorbereidende handeling wordt dus als het voleindigd misdrijf zelf gestraft: het oogenblik van volledige strafbaarheid wordt zoover mogelijk vooruitgeschoven. Nog verder gaat de wetgever in zijne bepaling van het begrip „complot.” Zamenspanning of „complot” heeft haar bestaan, zoodra twee of meer personen eene afspraak gemaakt hebben tot een „attentat,” schoon er van uitvoering nog geen spoor is. Hij, die ’t waagt een voorslag te doen tot een „complot”, ten einde tot het volvoeren van een „attentat” te geraken, beloopt alleen daarvoor de straf van tuchthuis van 5—10 jaren. Met het misdrijf van crime de lèse majesté worden gelijkgesteld, hoewel minder gestreng gestraft: de „attentat” of het „complot” tegen het leven of den persoon van een der leden van het Keizerlijk (thans Koninklijk) huis, en die tot doel hebben , om de Hooge ’s lands regéring omver te werpen, de orde in de troonsopvolging te veranderen, of de burgers tot gewapend verzet te brengen tegen de Keizerlijke (Koninklijke) regering.

Gelukkig is er van toepassing van deze meer dan barbaarsche bepalingen bij ons geene sprake meer. De wet van 1 Junij 1830 Stbl. N° 15, een voortbrengsel van de toenmalige onrustige tijden, bevat afzonderlijke strafbepalingen tegen hem, die boosaardiglijk en in ’t openbaar de waardigheid of het gezag van den Koning of de regten van het koninklijk Stamhuis zal hebben aangerand, of die op gelijke wijze den persoon des Konings of een lid van het Koninklijk Huis zal hebben gelasterd, gesmaad of gehoond. De wet van 28 September 1816 Stbl. N° 51 behelst strafbepalingen tegen hen, die vreemde Mogendheden beleedigen. Hoon en laster, jegens den Koning en de leden van het Koninklijk Huis gepleegd, worden volgens art. 22 van het Wetboek van Strafvordering ambtshalve door het Openbaar Ministérie vervolgd, zonder dat er, zooals anders voor de vervolging van hoon en laster, eene voorafgaande klagte van de beleedigde partij noodig is.

< >