Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Piano

betekenis & definitie

Piano (De), pianoforte of fortepiano is het meest verspreide muziekinstrument, vooral wegens zijn omvang van toon en zijne geschiktheid voor begeleiding. De voornaamste componisten hebben juist voor piano veel geschreven en uitstekende kunstenaars en kunstenaressen, zooals Liszt, Rubinstein, Tausig, Bulow, Niemann, Mary Krebs, Annette Essipow, Clara Schumann, Martha Remmert enz., zijn in staat, om een geheelen concertavond met goed gevolg met pianomuziek te vullen. De uitvinding van dit instrument dagteekent van de 18de eeuw. De schrale toon van het klavier deed onwillekeurig den wensch ontwaken naar een volkomener instrument, en Berthólo Cristofali of Cristofori uit Padua, sedert 1710 te Florence als instrumentmaker gevestigd, was de eerste, die het doelmatig hamermechanismus uitvond, hetwelk daarvoor onmisbaar was.

Reeds in 1711 werd zijne uitvinding in het „Giornale dei letterati d’Italia” door Maffei uitvoerig beschreven en door eene afbeelding opgehelderd, doch eerst in 1716 leverde een Franschman, Marius genaamd, bij de Académie van Wetenschappen te Parijs 3 modellen van hamerklavieren in, en in 1717 vormde de organist Christian Gottlieb Schröter ( † 1782) te Nordhausen het denkbeeld, om door aanslaande hamers de klaviersnaren in trilling te brengen. Hij vervaardigde dan ook een paar modellen met hamers, welke in 1721 aan het Hof te Dresden werden aangeboden. Daar echter Schröter geene middelen bezat om een instrument volgens zijne vinding te laten maken, bleef de zaak in Duitschland voorloopig in rust, terwijl in Italië reeds vrij goede hamerklavieren werden geleverd. Eerst in 1726 vatte de beroemde orgelmaker Sillbermann te Freiberg het plan van Schröter weêr op en vervaardigde een instrument , waaraan hij den naam schonk van fortepiano) (sterkzacht). Het had tegen het einde der 18de eeuw het klavier bijna geheel verdrongen. Langzamerhand toch waren daaraan door verschillende pianofabrikanten onderscheidene verbeteringen aangebragt. Van de beroemdste pianofabrikanten vermelden wij: Nanette en Stein te Augsburg (1794), Broadwood (1771) te Londen, Pleyel, Erard en Herz te Parijs, Chikering te Boston, Steinway te New-York, Bechstein te Berlijn, Blüthner te Leipzig en Berndt te Berlijn.

De gedaante eener pianoforte kan eene tafelvormige, eene vleugelvormige en eene opstaande wezen. De eerste is die der oude klavieren en vereischt weinig plaats, — de tweede kwam reeds in het midden der 16de eeuw in zwang en is ook nu nog niet afgeschaft, — en de derde is die der hedendaagsche pianino, het eerst vervaardigd door Schmidt te Salzburg en door Grüneberger te Halle (1821). Dit instrument is in den jongsten tijd verbeterd door den cello-klankbodem, namelijk door het aanbrengen van een klankbodem met gewelfde oppervlakte, alsmede door een dubbelklavier, zoodat één van deze de baspartij evenzeer aan de regterhand brengt.

Het voornaamste gedeelte van het instrument is de klankbodem, eene dunne, onder de snaren geplaatste dennehouten plaat, waaraan de trilling der snaren den klank ontlokt. De toetsen staan in verband met hamertjes, die tegen de snaren slaan. Om den toon te dempen of te versterken, heeft men pedalen aangebragt. bij sommige stukken heeft men een toestel met Turksch muziek, die, evenals de pedalen, met den voet worden geregeerd. Eene zaak van gewigt is voorts de bekleeding der hamertjes. Is deze te zacht, dan wordt de toon dof en flaauw, — Is zij te hard, dan wordt hij schril en scherp. De omvang der toonen liep in den tijd van Beethoven van contra-A; tot aan de viermaal gestreepte F, doch gaat nu van dubbel contra-H tot aan de vijfmaal gestreepte e. Eindelijk heeft Ehrbar te Weenen een instrument uitgevonden met toonverlenging, zoodat men een bepaalden toon kan doen naklinken, — en Blüthner te Weenen eene aliquotpiano, ingerigt voor het doel om de harmonische toonen te doen meeklinken en alzoo den geheelen klank aanmerkelijk te versterken.

< >