Parma, tot 1860 een zelfstandig hertogdom in Italië, bestond uit de beide hertogdommen Parma en Piacenza, en uit eenige kleinere gewesten, grensde in het noorden aan de Po, in het oosten aan Módena, in het zuiden aan Toscane en in het westen aan het koningrijk Sardinië, en had eene oppervlakte van 112 geogr. mijl. Na de vereeniging van het hertogdom met het koningrijk Italië, werden uit zijn gebied de 2 provinciën Parma en Piacenza gevormd en een klein gedeelte toegevoegd aan de provincie Massa-Carrara. De tegenwoordige provincie Parma grenst in het noorden aan Cremona, in het oosten aan Reggio dell’ Emilia, in het zuiden aan Massa-Carrara en Genua en in het westen aan Piacenza, en telt in 3 districten op bijna 59 geogr. mijl ruim 365000 inwoners.
De grond vormt in het zuiden eene bergstreek (Apennijnen), welke noordwaarts afdaalt naar de vlakte der Po, en wordt besproeid door de Enza, Parma, Baganza, Taro en Ongina, die allen zich voortspoeden naar de Po, alsmede door onderscheidene kanalen. Landbouw veeteelt en nijverheid bevinden er zich op een hoogen trap van ontwikkeling. Tot de belangrijkste voortbrengselen behooren er: kaas, wijn, zeildoek, zijde, papier, hoeden en zeep.
De evenzoo genoemde hoofdstad, de voormalige residentie van den hertog, verheft zich in eene vruchtbare vlakte aan den spoorweg van Piacenza naar Bologna en is doorsneden van de Parma, waarover 3 oude bruggen gelegd zijn. Zij is omgeven door breede muren, die tot wandelplaatsen dienen en met het kasteel ten zuiden van de stad verbonden zijn, en heeft 5 poorten. De straten zijn er breed en regt, maar niet zeer druk. De antieke Via Aemilia, thans Strada Maestra (Hoofdstraat), loopt lijnregt midden door de stad en verbreedt zich in het centrum van deze tot de Piazza Grande, met een klokketoren en het standbeeld van Correggio versierd. In de nabijheid van dat plein bevindt zich de merkwaardige Piazza della Steccata. Voorts zijn er niet veel groote pleinen. Men heeft er meer dan 60 kerken, en van deze is de hoofdkerk, in 1060—1074 in LombardijschRomaanschen stijl gebouwd, de oudste. Zij heeft een gevel met 3 rijen gaanderijen met halve bogen en zuiltjes met marmeren kapitélen; inwendig bestaat zij uit 3 lange schepen, van welke het middenste boven de bogen gaanderijen bevat, die met fresco’s van Mazzola zijn versierd, en in den koepel heeft men beroemde fresco’s van Correggio (1526— 1530), „de Hemelvaart van Maria” voorstellend.
In de krypt verheft zich een gedenkteeken ter eere van Petrarca, die archidiaconus van deze kerk is geweest. Ten zuidwesten van de kerk bevindt zich het Baptisterio, een der merkwaardigste gebouwen van OpperItalië. Het is gesticht in 1196, achthoekig van vorm, 30 Ned. el hoog, geheel met marmer bekleed en door vier gaanderijen boven elkander omgeven, waarboven zich nog eene digte gaanderij verheft, gekroond met eene marmeren balustrade en 8 zeshoekige lantarens. Door 3 prachtige portalen met beeldhouwwerk van Antelani bereikt men het binnenste gedeelte, dat 16-zijdig en met haut-reliéfs en oude fresco’s getooid is. — Achter den dom heeft men de kerk van San Giovanni Evangelista, een fraai gebouw van Zaccagni (1610), met vernieuwden gevel, van binnen met standbeelden en schilderijen en met beroemde fresco’s van Correggio. Andere merkwaardige kerken zijn er: die van San Paolo (thans San Lodovico), met een fraai marmeren praalgraf van graaf Neipperg, den gemaal van Maria Louiza, en die der Madonna della Steccata, in 1521 naar het ontwerp van Zaccagni gesticht, met fresco’s van Mazzola en den grafkelder der hertogen uit het Huis Farnese. In het voormalige klooster San Paolo heeft men een vertrek, dat door Correggio met mythologische fresco’s is versierd. Tot de merkwaardigste wereldlijke gebouwen behooren er: het reusachtig Palazzo della Pilotta, een onvoltooid gevaarte van gebakken steen met groote bogengangen, een paleis, waarin men de académie van Schoone Kunsten, het archaeologisch muséum, de pinacotheek, de bibliotheek, het staatsarchief en het thans in verval geraakte Teatro Farnese aantreft, — het Palazzo Ducale, thans het gebouw der prefectuur, — het Palazzo del Giardino, in 1564 gebouwd, met fraaije fresco’s van Carracci enz. (thans eene militaire schietschool), — het Palazzo del Comune,het voormalig gouvernementsgebouw, met een fraai voorhof, — benevens onderscheidene paleizen van aanzienlijken. Parma is de zetel van een prefect, van een bisschop, van onderscheidene regtbanken enz.
Tot de inrigtingen voor wetenschap en kunst rekent men in de eerste plaats de universiteit, in 1422 gesticht, met 3 faculteiten voor regtsgeleerdheid, genees- en heelkunde, en wis- en natuurkunde, met 42 hoogleeraren en 205 studenten (1875). Daarmede zijn verbonden: eene ontleedkundige gehoorzaal, een kabinet voor natuurkunde en natuurlijke historie, 2 scheikundige laboratoria, eene sterrewacht, een botanische tuin, een physiologisch laboratorium en eene school voor veeartsenijkunde, eene artsenijmengkundige en eene verloskundige school. Daarenboven heeft men te Parma een Koninklijk lycéum, een gymnasium, een Koninklijk collége, eene technische school, eene landbouwschool, een seminarium, eene muziekschool, een muséum van oudheden, eene Koninglijke Académie van schoone kunsten en eene prachtige verzameling van schilderijen, vooral van Correggio en van zijne leerlingen, en eene nationale bibliotheek, die, met de Palatijnsche vereenigd, 205000 deelen, 4525 handschriften, meer dan 1000 incunabelen, 6160 zeldzame uitgaven op parkement en 8183 muziekstukken bevat. De stad bezit voorts 3 schouwburgen en vele instellingen van weldadigheid, zooals: een algemeen hospitaal, een ziekenhuis, eene kraamzaal, een vondelingshuis, een krankzinnigengesticht, eene inrigting tot opleiding van knapen, een opvoedingsgesticht voor behoeftige weezen, een gesticht van San Vincenzo de Paoli, eene bewaarschool, en onderscheidene instellingen tot leniging der armoede en tot verpleging van zieken. Het aantal inwoners bedroeg er in 1871 bijna 45000.
De nijverheid bepaalt er zich hoofdzakelijk tot zijde- en wolspinnerij, tot het vervaardigen van zijden en katoenen kant, van kousen, aardewerk, papier en zeep. Opmerkelijk wegens hare fraaije letters en hare prachtige uitgaven is er de boekdrukkerij van Bodoni. De handel is er van ondergeschikt belang. In de nabijheid der stad heeft men bekoorlijke wandelplaatsen en prachtige villa’s, — voorts den triomfboog van San Lazzaro, alsmede de bouwvallen der oude stad Velleja. Parma is de geboorteplaats van de schilders Mazzola, bijgenaamd Parmeggianino, en Lanfranchi, van den dichter Bondi, van den natuurkundige Melloni enz.
De stad Parma is door de Kelten gesticht, in 183 vóór Chr. in eene Romeinsche kolonie herschapen en met 2000 Romeinsche burgers bevolkt, en werd eerlang eene belangrijke koopstad. Ten tijde van keizer Augustus heette zij Colonia Julia Augusta, en na den val van het Westersch-Romeinsche Rijk Chrysópolis. In 570 viel zij in de handen der Longobarden, in 774 in die der Franken. Na den dood van keizer Otto I scheidde zij met Piacenza zich af van het Rijk, maar voerde vervolgens met laatstgenoemde stad meermalen een Moedigen oorlog. Ook werd zij gewikkeld in de worsteling der Guelfen en Ghibellijnen, de eersten wilden haar in het Keizerrijk inlijven, — de laatsten haar als een gedeelte van het Patrimonium Petri aan den Heiligen Stoel onderwerpen. Keizer Frederik II veroverde Parma in 1245, verdreef de Pauselijke partij en plaatste er den podesta Enrico Testa aan het hoofd der zaken. De Pauselijke troepen overwonnen hem in 1247, en namen de stad in bezit, waarna het volk Gherardo Correggio tot podesta benoemde. De Keizer belegerde haar daarop met eene aanzienlijke krijgsmagt, had besloten haar tot den grond toe te slechten en vormde het plan, om er vervolgens de nieuwe stad Vittoria te doen verrijzen.
De inwoners van Parma echter verdedigden zich onder de aanvoering van den cardinaal-legaat Gregorio met verwonderlijke dapperheid, en sloegen in 1248 door een uitval het Keizerlijk leger op de vlugt. In 1326 gaf de stad zich over aan paus Johannes XXII, maar reeds in 1328 werd zijn stadhouder verdreven, terwijl Mastino della Scala zich opwierp tot heer van Parma. Daar zijn geslacht zich door dwingelandij gehaat maakte, werd het in 1340 door dat der Correggio's van de heerschappij ontzet. Nu voerden Azzo en Guido Correggio eenigen tijd de heerschappij in Parma, doch reeds in 1344 verkochten zij de stad voor 60000 goudguldens aan Obbizzo III d'Este, die haar twee jaar later overdroeg aan Luchino Visconti van Milaan. In 1365 rukte de pest er 40000 inwoners weg. Nadat in 1499 Milaan door de Franschen veroverd was, nam de Paus in 1511 Parma en Piacenza als eigendommen van de Kerk in bezit. De beroemde geschiedschrijver Guicciardini was eenigen tijd gouverneur van Parma. In 1515 zag paus Leo X zich gedwongen, Parma als een gedeelte van het hertogdom Milaan aan Frankrijk af te staan, maar na de verdrijving der Franschen uit Italië in 1521 viel het weder ten deel aan den Heiligen Stoel.
Paus Paulus III, uit het Huis van Farnese, verhief Parma en Piacenza in 1545 tot erfelijke hertogdommen en beleende daarmede zijn onwettigen zoon Piétro Luigi Farnese; deze werd echter wegens zijne willekeurige handelingen door den zaamgezworen adel vermoord (1547). De Keizerlijke stadhouder van Milaan, Ferrante Gonzaga, nam hierop het hertogdom Piacenza in bezit, terwijl te Parma Ottavio Farnese, de zoon des vermoorden, tot hertog werd uitgeroepen. De pogingen van paus Paulus III, om Parma in te lijven in den Kerkelijken Staat, leden schipbreuk, omdat Ottavio de zijde van den Keizer koos. Door eene overeenkomst met Philips II, koning van Spanje, kreeg hij in 1558 ook Piacenza terug. Toen hij in 1586 overleed, werd hij opgevolgd door zijn tweeden zoon Alessandro Farnese (zie aldaar), die geruimen tijd als stadhouder in de Nederlanden vertoefde. Hij stichtte te Parma eene citadéi, en overleed in 1592. Zijn oudste zoon, Ranuzio I, maakte zich gehaat door zijne hardvochtigheid, maar bevorderde kunst en wetenschap, deed het Palazzo-Pilotta en het Teatro-Farnese verrijzen, en stierf in 1622. Op hem volgde zijn tweede zoon Odoardo, gehuwd met Margaretha, de dochter van den groothertog Cosimo II van Toscane, en dus een bondgenoot van het Huis Medici en van Frankrijk.
Daarna regeerden de zonen van Odoardo, namelijk eerst Manuzio II en toen Francesco en Antonio. Toen met laatstgenoemde in 1732 de laatste mannelijke telg van het Huis Farnese overleden was, bleef slechts Elizabeth over, eene dochter van Odoardo en sedert 1714 de gemalin van Philips V, koning van Spanje. Zij wist te bewerken, dat Parma en Piacenza aan haren zoon Karel werden toegekend. Deze nam in 1731 die beide hertogdommen in bezit en bragt in 1733 de kostbaarste kunstgewrochten vandaar naar Napels. Nadat echter Spanje het koningrijk der Beide Siciliën verkregen had, werden in 1735 gemelde hertogdommen aan Oostenrijk afgestaan, maar in den Oostenrijkschen Successie-oorlog door Spanje heroverd (1745). Wél nam Oostenrijk het volgende jaar die landen weder in bezit, maar zij werden met Guastalla bij den Vrede van Aken (1748) door Maria Theresia aan den Spaanschen infant Don Felipe toegekend. Op dezen, wiens minister Dutillot er onderscheidene inrigtingen voor kunst en wetenschap deed verrijzen, terwijl hij er de Jezuïeten verdreef, volgde in 1765 diens zoon Ferdinand. Nadat deze meerderjarig was geworden, verleende hij ontslag aan Dutillot en voerde er in 1787 de Inquisitie in.
Gedurende den Franschen Revolutie-oorlog moest hij den 5den November 1796 het behoud van zijln troon van Bonaparte koopen voor 6 millioen lires, eene groote hoeveelheid munitie en 20 der kostbaarste schilderijen van Parma. Niettemin zag hij zich gedrongen, bij den Vrede van Campo Formio (17 October 1797) een gedeelte van zijn gebied ten behoeve van de Cis-Alpijnsche Republiek af te staan. Bij den Vrede van Luneville leed hij geen nadeel, en krachtens eene overeenkomst van. Frankrijk met Spanje verkreeg zijn zoon Lodewijk het nieuwe koningrijk Etrurië; daarentegen moest laatstgenoemde bij het overlijden zijns vaders (1802) de hertogdommen Parma, Piacenza en Guastalla aan Frankrijk afstaan, waaraan zij voorts in 1805 werden toegevoegd. Doch reeds in 1806 schonk keizer Napoleon aan zijne zuster Maria Paulina het hertogdom Guastalla, en later Parma aan Cambacéres en Piacenza aan Lebrun, als leenen der Fransche Kroon, doch laatstgenoemde twee leenmannen bezaten geene souvereiniteitsregten, maar enkel den hertogstitel met daaraan verbondene inkomsten. Volgens eene beschikking van 30 Mei 1808 vormden Parma en Piacenza het departement Taro. Door den Vrede van Parijs (1814) en het Congrès te Weenen (1815) werden de 3 hertogdommen als souverein eigendom toegekend aan de voorvoormalige Keizerin van Frankrijk, terwijl zij na haren dood zouden vervallen aan de Bourbons, die te Lucca heerschappij voerden, de nakomelingen van Lodewijk, koning van Etrurië. Maria Louiza poogde handel en nijverheid op te beuren en regeerde naar gematigde beginselen.
In Februarij 1831 ontwaakte de geest van oproer in Ferrara en Módena en ook in Parma; hier ontstond zelfs een revolutionair bewind, dat evenwel bij de nadering van een Oostenrijksch leger ontbonden werd. Eene nieuwe volksbeweging in 1833 werd door Oostenrijksche troepen aanstonds onderdrukt. Van de omwentelingsstormen, in 1846 in Italië uitbarstende, bleef ook Parma niet verschoond, doch ook toen legde de Vorstin eene groote mate van zachtmoedigheid aan den dag. Toen zij den 17den December 1847 overleed, verviel het hertogdom Parma aan den voormaligen hertog van Lucca, Karel II Lodewijk van Bourbon. De ingezetenen verzochten om de invoering van eenige hervormingen, maar zijn antwoord was eene naauwe aansluiting aan Oostenrijk, waarna het land door een korps Hongaren werd bezet (1848). Nadat nogmaals vruchteloos verwijdering der troepen en het verleenen van vrijzinnige instellingen verlangd was, barstte den 20sten Maart eene omwenteling uit, die niet zonder bloed afliep en den Hertog noodzaakte om te capituléren. Na het ontslaan van het ministérie werden de eischen des volks ingewilligd, waarna de Hertog een regentschap benoemde en den 19den April het land verliet. Toen Karel Albert van Sardinië zich aan het hoofd der Italiaansche beweging plaatste en aan Oostenrijk den oorlog verklaarde, voegde ook Parma zich door de proclamatie van 10 Mei 1848 bij Sardinië en werd door Sardinische troepen bezet.
Ten gevolge van den wapenstilstand van 9 Augustus 1848 tusschen Sardinië en Oostenrijk moest eerstgenoemde zich verbinden, Módena, Parma en Piacenza te ontruimen, waarna de Oostenrijksche veldtuigmeester, baron d’Aspre, den 12den Augustus Parma weder in bezit nam. Na de afkondiging van den wapenstilstand van 12 Maart 1849 verklaarde zich het gemeentebestuur der stad Parma voor eene inlijving in Sardinië, en Sardinische troepen onder aanvoering van Lamarmora trokken er binnen. Na den slag van Novara echter werden zij er weder door de Oostenrijkers vervangen. Inmiddels had hertog Karel II Lodewijk het bewind nedergelegd en werd opgevolgd door zijn zoon Karel III (Augustus 1849). Deze beijverde zich om het despotieke gezag, in 1848 uit den weg geruimd, te herstellen; aangeklaagden werden na een kort procés teregtgesteld of uit het land verdreven, terwijl er eene gestrenge policie werd ingevoerd, door eene Oostenrijksche bezetting ondersteund. De cita-él van Parma werd in eene vesting herschapen. Den 20sten Maart 1854 werd hertog Karel door een sluipmoordenaar zoo zwaar gewond, dat hij reeds den volgenden dag overleed, waarna zijn zoon Robert het hertogelijk bewind aanvaardde. Daar deze nog minderjarig was, belastte zich zijne moeder Louiza Maria van Bourbon, de zuster van den graaf van Chambord, met de regéring.
Zij wijzigde het ministérie, verminderde de civiele lijst van 1800000 francs tot 600000, bragt ook het leger terug op 1/3de der sterkte, verzachtte de maatregelen tegen de drukpers en voerde onderscheidene weldadige hervormingen in. Den 7den Februarij 1857 verlieten de Oostenrijkers het hertogdom, terwijl Piacenza nog door hen bezet bleef. Alzoo bestond bij het uitbarsten der Italiaansche beweging in 1859 in Parma een gunstige staat van zaken. Niettemin verlangde het volk de vereeniging van het hertogdom met Sardinië. Vóór den lsten April hadden reeds 1000 vrijwilligers uit Parma dienst genomen in het Sardinische leger. Toen echter bij de tijding der beweging in Toscane de officieren in Parma aan de Regentes verzochten, zich aan de zijde van Victor Emanuël te scharen, vertrok zij met haren zoon naar Mantua. Terstond na haar vertrek verklaarde zich nagenoeg de geheele bevolking van Parma voor eene inlijving in Sardinië. Slechts een klein gedeelte der troepen wenschte de zelfstandigheid van het hertogdom te handhaven en riep den 4den Mei de Hertogin terug.
Zij verscheen, deed de nationale garde ontwapenen en bewaarde eene stipte onzijdigheid. Een gedeelte van het hertogdom evenwel kwam in opstand, en werd in naam van Victor Emanuêl door generaal Ribotti bezet. Den 27sten Mei namen de kinderen der Hertogin de vlugt naar Zwitserland, en toen de Oostenrijkers na den slag bij Magenta maatregelen namen om Piacenza te ontruimen, ontsloeg zij den 9den Junij hare troepen van den eed van trouw en begaf zich desgelijks naar Zwitserland. Te Parma werd een revolutionair bewind ingesteld en een voo loopig bestuur van 3 leden gekozen, die tot Victor Emanuël het verzoek rigtten om er het gezag in handen te nemen. Reeds den 16den Junij verscheen de Sardinische gouverneur. Er werd eene volksstemming gehouden over de vereeniging met Sardinië; 63403 stemmen waren er vóór en 506 tegen, en door een besluit van 18 Maart 1860 werd Panna in het koningrijk Italië ingelijfd.