Pessimismus is het tegenovergestelde van optimismus (zie aldaar) en alzoo in het algemeen de neiging om de zaken en omstandigheden van de donkerste zijde te beschouwen. Het practisch pessimismus bestaat in het bevorderen van ongunstige toestanden, om juist hierdoor tot een gunstig keerpunt te geraken. Een staatsman wordt b. v. niet alleen pessimistisch genoemd, wanneer hij van de toekomst, hoe rooskleurig ook, niets goeds verwacht, maar ook wanneer hij den gang der zaken ten kwade bevordert, om eene verandering van rigting te verkrijgen. Het theoretisch pessimismus vertoont zich in verschillende vormen.
Op het gebied der staathuishoudkunde, vooral met betrekking tot de bevolkingsleer, omvat het de stelling van Malthus, dat de toeneming der bevolking geen gelijken tred houdt met die der voedingsmiddelen Ook het stelsel van Darwin omtrent den strijd voor het bestaan, waarbij de sterkere de overhand houdt, is niet van pessimismus vrij te pleiten. Het moderne pessimismus echter, de twijfel aan de waarde des levens, heeft in de poëzij en wijsbegeerte geniale vertolkers gevonden in Byron en Schopenhauer. Het dichterlijk pessimismus vloeit voort uit een zwartgallig temperament, uit treurige levenservaringen en ingebeelde ellende. Ook het wijsgeerig pessimismus van Schopenhauer heeft hoofdzakelijk daarin zijne bron. Het is onafscheidelijk van het atheïsmus en bestaat in de bewering, dat het heelal met zijne werelden en zonnen een mislukt proefstuk is van eene donkere, onverklaarbare magt, welke men niet in overeenstemming kan brengen met de gewone voorstelling van een liefderijken God. Volgens die bewering leidt de wezenlijke toestand van het ondermaansche tot een atheïstisch pessimismus; immers die toestand moet de grondslag zijn van onze voorstelling van den Schepper, en wij mogen ons daarbij niet laten besturen door een op gezag berustend geloof. Dit wijsgeerig pessimismus heeft in den jongsten tijd vooral door de geschriften van Eduard von Hartmann vele aanhangers gevonden.