Péricles, een beroemd Atheensch staatsman uit een aloud geslacht en de zoon van Xanthippus en van Agariste, ontving zijne opvoeding in een aanzienlijk huis te midden van merkwaardige gebeurtenissen, die een grooten invloed hadden op de ontwikkeling van zijn verstand. Naar het ligchaam was hij sterk en welgemaakt en naar den geest met kostelijke gaven toegerust, terwijl hij zich zoowel door ijver en geestdrift, als door gematigdheid en bedachtzaamheid onderscheidde. Hij woonde de lessen bij der vermaardste wijsgeeren van zijn tijd, van Zeno, Anaxágoras en Protagoras en verkreeg daardoor eene voortreffelijke opleiding, de magt der welsprekendheid en een ruimen blik, zoodat hij zich boven al zijne medeburgers verhief en gemakkelijk het doel zijner eerzucht — de eerste plaats in het staatsbestuur — bereikte. Wegens zijne aristocratische gevoelens en zijn achterhoudenden aard werd hij aanvankelijk met wantrouwen bejegend.
Ten tijde van Cimon onderscheidde hij zich bij verschillende krijgstogten, en eerst na den dood van Aristídes bemoeide hij zich met staatkundige aangelegenheden. Hij erkende, dat de democratische grondwet van Athene niet alleen met regt gehandhaafd werd, maar ook de éénige was, onder welke het volk den hoogsten trap van magt en ontwikkeling zou kunnen bereiken. Tevens moest de eenheid in het staatsbestuur, welke door geene volksvergadering kon gewaarborgd worden, ter bewaring in handen zijn van mannen, die door talent, doorzigt en geestkracht het vertrouwen des volks verdienden, zich tot volksleiders opwierpen en hunne eereplaats door een uitstekend beleid toonden waardig te wezen. Péricles verbond zich derhalve met andere partijhoofden te Athene, om er de zuivere volksregéring tot stand te brengen. Hij ondersteunde het voorstel van Ephialtes tot beperking der magt van den Areópagus en nam maatregelen, om aan de geringere volksklassen een behoorlijk levensgenot en deelneming in staatszaken te bezorgen. Met betrekking tot de buitenlandsche politiek zocht hij aan Athene de hegemonie te verschaffen over geheel Griekenland. Hij kwam derhalve in verzet tegen Cimon, die vrede wilde houden met Sparta, zorgde dat laatstgenoemde verbannen werd (460) en bevestigde de heerschappij van Athene over den Zeehond door de bondskas naar Athene te verplaatsen en de contributie te verhoogen. Hij trok voorts in 457 tegen Sparta te velde, streed in persoon bij Tanagra en versloeg in 454 de Sicyoniërs, maar zorgde tevens, dat Athene zich niet ontijdig uitputte in dien strijd.
Hij deed Cimon terugroepen, opdat deze den vrede met Sparta zou tot stand brengen. Voorts maakte hij aan den op nieuw uitgebroken oorlog met Sparta (445), die door de nederlaag van Coronéa op eene rampspoedige wijze geopend werd, een einde door den Dertigjarigen Vrede van Péricles, waarbij hij tijdelijk afzag van de hegemonie van Athene te lande, om de heerschappij ter zee met te meer kracht te bevestigen. Ha den dood van Cimon (449) en na de verbanning van Thucydides (444), den leider der conservatieven, bereikte Péricles zijn doel, namelijk het opperbewind in den Staat bij een volkomen ontwikkelde volksheerschappij zonder dwinglandij en zonder schennis der grondwet, alleen door de magt van het talent, en behield de heerschappij gedurende 15 jaar. Meestal bekleedde hij het aanzienlijk ambt van strateeg, voorts van bestuurder der geldzaken of van opzigter der openbare gebouwen, terwijl de overige ambten naar zijn wensch werden verdeeld. Door eene eenvoudige, sobere levenswijs, door onvermoeiden arbeid en door zelfverloochening verhief hij zich boven den nijd en de afgunst zijner medeburgers. Met naauwezetheid beheerde hij de gelden van den Staat en onderscheidde zich door onbaatzuchtigheid en onomkoopbaarheid. In de volksvergaderingen trad hij niet dikwijls als redenaar op, maar wat hij voordroeg was bondig en duidelijk. Hij vleide het volk niet, maar wist het te overtuigen, in zijne edele gevoelens en gezindheden te bevestigen en het tot eene waardige staatkunde te stemmen.
Hij vermeed eiken onnoodigen oorlog en beijverde zich om de krachten van den Staat te verzamelen, ten einde gereed te zijn tot eene beslissende worsteling met Sparta. Hij handhaafde de heerschappij ter zee door eene aanzienlijke vloot en door een onbeperkt gezag over de bondgenooten. Toen Samos in oproer kwam, maakte hij aanstonds daaraan een einde. De schatting der bondgenooten en onderdanen werd verhoogd tot 600 talenten, — meer dan het bedrag der staatsuitgaven, zoodat hij eene aanzienlijke som kon besparen. Door het stichten van koloniën bevorderde hij voorts den staatkundigen invloed van Athene, alsmede handel en verkeer; zoo ontstonden Thurioi in Italië (443) en Amphipolis (437). Kunst en Wetenschap werden door hem aangemoedigd en tot een hoogen trap van ontwikkeling gebragt, zoodat Athene het brandpunt werd van kennis en beschaving in Griekenland, terwijl men ook later het tijdperk van Péricles als het schitterendste beschouwde in de geschiedenis van Hellas. Bovenal heeft Péricles zijn naam vereeuwigd door de prachtige kunstwerken van Phidias, Ictinus en Mnesiclés (het Odéon, het Parthenon en de Propylaeën). Welvaart en beschaving breidden zich toen meer en meer uit en ieder burger had gelegenheid om zijn gevoel voor het schoone te bevredigen.
Toen voorts, op aansporing der afgunstige Corinthiërs, de Spartanen in 432 het besluit namen, de toenemende magt van Athene te fnuiken, aanvaardde Péricles den strijd in de overtuiging, dat hij dien tot een roemrijk einde zou kunnen brengen. Niettemin had hij ook te Athene vele tegenstanders, die hunne wapens keerden tegen zijne vrienden, namelijk tegen Phidias, Anaxágoras en Aspasia, omdat de magtige volksgunst hem zelven onkwetsbaar maakte. Phidias stierf in de gevangenis, Anaxágoras moest Athene verlaten, en Péricles kon slechts door smeekingen en tranen Aspasia, aan het dreigend verderf onttrekken. In 431 werd zelfs tegen hem, doch te vergeefs, eene aanklagt ingediend wegens verduistering van gelden. Toen de oorlog uitbarstte, hield hij met vaste hand de teugels van het bewind en nam met schrander beleid gepaste maatregelen, om een aanval der vijanden te keeren. In 430 ondernam hij met 150 schepen een togt naar den Peloponnesus en verwoestte er de kust.
Intusschen werden zijne tegenstanders door het woeden van de pest en door andere rampen aangespoord, om Péricles op nieuw te beschuldigen, en hij werd ditmaal veroordeeld tot eene geldboete, welke hij niet in staat was om te betalen. Nu deed hij afstand van al zijne ambten en waardigheden, waarin hij echter kort daarna door het berouwhebbend volk werd hersteld, doch hij overleed reeds in 429 aan de pest. Zijn dood was voor Athene een geweldige slag, daar hij de zeldzame gave bezat, om den overmoed der vrijheidlievende burgers te beteugelen en hen door zedelijken invloed tot zelfbeheersching te dwingen. Hij werd vervangen door hartstogtelijke volksmenners, die door baat- en heerschzucht den Staat ten ondergang bragten. Onderscheidene stand- en borstbeelden van Péricles bleven bewaard, en zijne levensgeschiedenis werd te boek gesteld door Plutarchus. — Een onwettige zoon van Péricles en Aspasia, desgelijks Péricles genaamd, verkreeg op verzoek van zijn vader, na het overlijden van diens wettige zonen Xantippus en Paralus, het burgerregt. Hij behoorde in 406 tot de veldheeren, die bij de Aeginusen de overwinning behaalden, maar wegens het niet-begraven der gesneuvelden in staat van beschuldiging gesteld en ter dood veroordeeld werden.