Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Peper

betekenis & definitie

Peper is de specerijachtige vrucht van de peperstruik (Piper nigrum) uit de familie der Piperaceën. Het vaderland dier struik is Malabar, maar zij wordt thans in geheel Nederlandsch Indië, inzonderheid op Java en Sumatra, aangekweekt. Men houdt ze met staken overeind, evenals de hop. Afleggers worden op groote velden geplant, en twee struiken opgeleid aan een gemeenschappelijken staak.

Hebben zij de lengte bereikt van ongeveer 4 Ned. el, dan worden zij 1 Ned. el boven den grond afgesneden en beginnen in het derde jaar vruchten te dragen. De bladeren zijn gaaf, gaafrandig, ovaal of elliptisch, lederachtig, glad en aan de onderzijde grijsachtig groen. De witte, kleins bloemen zijn in katjes om eene vleezige spil gezeten. In onrijpen toestand is de vrucht eene groene bes, die evenwel allengs rooder wordt. Onrijpe bessen, in de zon gedroogd, leveren de zwarte peper.

Worden de bessen rijp geplukt en naweeking in water van de schil beroofd, dan verkrijgt men witte peper. De beste soort komt van de kust van Malabar, van Atsjin, enz. De peperkorrels worden wel eens met de vruchten van andere planten vervalscht. Tot de bestanddeelen van peper behooren piperine, witte, doorschijnende, vierzijdige, naaldvormige kristallen, welke oplosbaar zijn in alkohol, aether en vette oliën, — voorts hars, vlugtige olie, zetmeel, kiemwit, extractiefstoffen en zouten.