Passiebloemen (Passiflora L.) vormen een plantengeslacht uit de familie der Passifloreën. Het omvat altijdgroene klimmende heesters, slechts weinig kruiden of éénjarige gewassen, met afwisselende, gave of gelobde bladeren, okselstandige ranken, groote, meestal fraaije bloemen en éénhokkige, met een sappigen brij gevulde bessen. Het telt meer dan 50 soorten, die hoofdzakelijk in de warme gewesten van Amerika, inzonderheid in Brazilië en Peru, voorkomen. Reeds in de eerste helft der 16de eeuw werden zij in Europa bekend en ontvingen toen den naam van granadilla's, omdat hare eetbare vruchten op granaten gelijken.
Tegen het einde dier eeuw kweekte men ze in Italië, en de priesters zagen daarin eene aanwijzing van het Iijden (passie) van Christus. In hun oog was de dradenkrans tusschen het bloemdek en de meeldraden de doornekroon, de knodsvormige, stamper een kruisnagel, terwijl de 5 helmknoppen op wonden geleken. Van de soorten vermelden wij: P. sanguinea Sm., in bijgaande figuur op 1/3de der natuurlijke grootte voorgesteld, eene prachtige slingerplant, met een ronden, rankendragenden stengel, gave of 3lobbige bladeren en scharlakenroode bloemen (op de Antillen groeijende), — P. quadrangularis L., desgelijks eene prachtige soort op de Antillen, met witte, eenigzins rozenroode, groote bloemen en geurige, eetbare vruchten, — P. macrocarpa Lind., uit Brazilië en Peru, met vruchten, die wel eens 4 of 41/2 Ned. pond zwaar zijn en een dergelijken smaak hebben als meloenen, — en P. edulis Sab. en P. laurifolia L., die desgelijks aangenaam smakende vruchten dragen.