Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Parsen

betekenis & definitie

Parsen, ook Ghebers en Vuuraanbidders genoemd, zijn de nog overgebleven aanhangers der nationale Perzische godsdienst, door Zoroaster gesticht. Hun aantal bedraagt in Indië omstreeks 100000 en men heeft er nog 5500 in Perzië. De eersten verlieten hun vaderland, omdat na den val der Sassaniden de Perzen te vuur en te zwaard tot den Islam werden gebragt. Het schijnt echter, dat zij eerst eeuwen later voor de onverdraagzaamheid der overheerschers de wijk hebben genomen.

Zij begaven zich volgens hunne eigene overlevering eerst naar het land Ormus in de Perzische Golf en toen naar het schiereiland Goedsierate, alsmede naar de tegenovergelegene kust, vooral naar Bombay. Door ijver en oppassendheid kwamen zij tot een hoogen trap van welvaart en zij vormen thans een belangrijk gedeelte der Indische bevolking. Onlangs werd één van hen, die zich door rijkdom en weldadigheid onderscheidde, in den Engelschen adelstand opgenomen. Door hunne blankere huidkleur en hunne verstandige gelaatstrekken naderen zij meer dan de overige Indiërs tot de Europeanen. Met groote volharding houden zij zich vast aan hunne aloude godsdienst en aan de hiermede verbondene gebruiken, en Christelijke zendelingen besteden aan hen vruchtelooze moeite. Merkwaardig zijn hunne „dakhma (torens der stilzwijgendheid)” bij Bombay, namelijk de begraafplaatsen, waar de lijken tot aas voor de vogels worden nedergelegd, omdat de Zendavesta het begraven en verbranden der dooden verbiedt. Zij vereeren het vuur, zoodat zij de lichten niet uitblazen, maar met hunne mouwen uitwaaijen. Tot hunne gebruiken behoort: de Haoma-offerande, waarbij een zeker plantensap, onder het zingen eener litanie uit de Zendavesta, aan de godheid wordt aangeboden, — het zich omgordelen met den kosti of heiligen gordel, — de nirang of afwassching met urine van koeijen, — en de huwelijken tusschen bloedverwanten.

Die gebruiken worden echter alleen door de regtzinnigen met stiptheid gehandhaafd, daar bij de meer vrijzinnigen de urine-wasschingen reeds lang zijn afgeschaft. Van de Indiërs hebben zij de gewoonte overgenomen om vroeg in het huwelijk te treden, alsmede om het Goedsjerate, een dialect van het Sanskriet, te spreken en te schrijven. Hunne godsdienst bestaat in de vereering van één God en het volgen van eene zeer gezonde zedeleer. Daarentegen zeggen zij de gebeden der Zendavesta op zonder ze te begrijpen. Zelfs hunne geleerdste priesters kunnen de Zendavesta, welke zij uit hun vaderland naar Indië hebben overgebragt, niet meer in de oorspronkelijke taal, in het Zend, verstaan; zij behelpen zich met eene vertaling in het Pehlewi. Intusschen stellen zij groot belang in de nasporingen der Europeanen omtrent hunne oude theologische letterkunde, terwijl ook sommigen van hen daaraan hunne krachten wijden.

< >