Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Park

betekenis & definitie

Park (Een) noemde men oorspronkelijk eene omheinde plaats, waarin het wild een verblijf vond, doch geene gelegenheid om te ontsnappen. Daar zulke diergaarden veelal tot wandelplaatsen werden aangelegd, gaf men allengs aan alle met boomen en heesters beplante wandeltuinen den naam van park. Een park is een door de kunst aangelegd fraai landschap, hetwelk zooveel mogelijk een natuurlijk voorkomen moet hebben.

Men vindt er dus geene bloemperken, maar wel bloemen, in bosschen, op grasgronden en in vijvers groeijend, als waren zij er van zelf opgekomen. Groote parken zijn gewoonlijk verbonden aan vorstelijke paleizen en adellijke kasteelen, inzonderheid in Engeland.

Men geeft den naam van park ook aan een depôt van materieel der artillerie of genie, dat aldaar bij een beleg ordelijk is gerangschikt. Daartoe behooren vooral voertuigen. Dientengevolge bestempelt men met den naam van park ook eene bepaalde afdeeling van voertuigen der artillerie; men spreekt van een divisiepark en bedoelt daarmede al de voertuigen der artillerie van eene divisie, en van het groot park, of van alle artillerievoertuigen, die niet bij de divisiën of de reserve-artillerie behooren. Groote parken worden gewoonlijk in parkkolonnes verdeeld.