Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Pantserschip

betekenis & definitie

Panterschip is de naam van een oorlogschip, dat men met ijzeren platen heeft bekleed, om het zooveel mogelijk tegen vijandelijke kogels te beveiligen. Deze platen zijn wel eens 7 Ned. el lang en 1,5 Ned. el breed en worden met groote zorgvuldigheid vervaardigd van dunne platen van het beste ijzer. De dikte der platen is zeer verschillend; een 20-tal jaren geleden was die van 12 Ned. duim voldoende, terwijl men thans eene vordert van 50 Ned. duim.

Nadat die platen den behoorleken vorm en de noodige gaten ontvangen hebben, worden zij met zware bouten aan den houten wand van het schip vastgeschroefd. De houten wand maakt alzoo ook een deel uit van de bekleeding, en daarachter heeft men de binnenhuid, bestaande uit ijzeren platen ter dikte 2,5—4 Ned. duim, welke het doordringen van splinters verhindert.

Een kogel moet dan door eene plaat van 50 Ned. duim, door eene ruim zoo dikke houtbekleeding en door eene binnenhuid van ongeveer 3 Ned. duim heendringen, vóórdat hij het binnenste gedeelte van het schip bereikt.

Pantserschepen zijn óf bestemd om zee te bouwen óf tot verdediging der kust. De eersten hebben een groot gedeelte van den romp boven water, hetwelk dus aan het vuur der vijanden is .blootgesteld, — zij hebben voorts een aanmerkelijken diepgang, en zij zijn van zeil en treil voorzien, ten einde zich te kunnen voortspoeden, wanneer het stoomwerktuig in het ongereede mogt komen. Die, welke tot kustverdediging moeten dienen, verheffen zich slechts weinig boven het water, hebben een geringen diepgang en voeren geene zeilen.

Alle pantserschepen hebben een pantsergordel, die zich tot 2 Ned. el boven en beneden de waterlijn uitstrekt en middenscheeps dikker is dan aan de uiteinden. Oorspronkelijk had men voor volle zee batterijschepen en men onderscheidde pantserfregatten, pantserkorvetten enz. Daarna bouwde men kazematschepen, waarin de stukken niet in eene groote batterij, maar tot een klein getal in eene beveiligde ruimte in het midden van het schip werden geplaatst.

De torenschepen onderscheiden zich van de gewone pantserschepen. Aldaar zijn de stukken geplaatst in lage, cylindervormige torens, niet grooter dan tot het opstellen van één of twee kanonnen noodig is. De ruimte, welke bekleed moet worden, is hier zeer klein, zoodat men de wanden van den toren zeer sterk kan maken. Doorgaans draagt ieder groot schip 2 torens, en men heeft of deze of het geschut beweegbaar gemaakt. Op de grootste schepen der Engelsche oorlogsmarine heeft men om eiken toren nog weder een tweeden toren. Uitgaande van het denkbeeld, dat een pantser van groote afmeting toch niet bestand is tegen het thans gebruikelijke geschut, heeft men in den laatsten tijd pantserschepen gebouwd met slechts ééne gordelplaat aan elke zijde van de stoommachine, een pantserschild voor den boeg en aan den achtersteven, en een pantserdek.

Ook de pantserschepen voor kustverdediging zijn zeer verschillend van vorm. De drijvende pantserschepen zijn niet geschikt voor manoeuvres en moeten op het sleeptouw genomen worden. De mónitors, alzoo genaamd naar het eerste schip van die constructie, liggen zoo diep, dat de romp slechts enkele Ned. duimen boven het water uitsteekt en daardoor bijna schootvrij wordt, en zij zijn van geschuttorens voorzien. De pantserkanonneerbooten zijn kleine schepen met slechts één stuk geschut van groot kaliber en met een halfcirkelvormig schild ter beveiliging der manschappen. De popoffka’s, alzoo genoemd naar den uitvinder, den Russischen generaal Popoff, hebben eene lensvormige gedaante met eene middellijn van omstreeks 35 Ned. el. Zij zijn onder den kiel meer gewelfd dan op het dek, hebben in het midden een vasten toren met 2 stukken zwaar geschut, en zijn voorzien van een stoomwerktuig, dat 6 schroeven in beweging brengt, zoodat zij zeer snel kunnen draaijen; die schepen kunnen bij geringen diepgang krachtig gewapend worden. De nieuwste pantserschepen voorziet men, behalve van reeds genoemde pantserstukken, ook nog van een horizontaal pantserdek, om de opvarenden tegen de werking van het werpgeschut te beveiligen. Het bestaat gewoonlijk uit stalen platen ter dikte van 2 tot 3 Ned. duim.

Wij hebben slechts de hoofdsoorten der pantserschepen opgenoemd, terwijl men onder het 300-tal, hetwelk de verschillende volken bezitten, welligt 70 tot 80 verscheidenheden aan treft. Men vordert in een pantserschip: voldoende snelheid en geschiktheid om te manoeuvreren, een doelmatig pantser, namelijk een zoodanig, dat de gewigtigste gedeelten bekleedt, zooals de waterlijn, het stoomwerktuig en de geschutpoorten, terwijl men de munitie, het roer en de schroef diep onder den waterspiegel brengt. In de laatste 12 jaren zijn de pantserschepen ook met een tweede aanvallend wapen voorzien, namelijk met een spoor of hoorn, weshalve zij ram- of ramtorenschepen worden genoemd. De voorsteven heeft namelijk een neusvormig uitsteeksel, hetwelk ongemeen sterk gebouwd is. Het is bestemd om vijandige pantserschepen onder de waterlijn te treffen, te doorboren en te doen zinken. Zelfs het sterkste pantser is tegen den regthoekigen stoot van zulk een hoorn niet bestand.

Het denkbeeld, om een vaartuig van een pantser te voorzien, is zeer oud; men vindt het reeds bij de Noormannen. In nieuwen tijd werd het in toepassing gebragt bij het bouwen van oorlogschepen met stoomvermogen. Het tijdperk van 1815 tot 1857 zou men dat der proeven kunnen noemen. Eindelijk deden in den Krim-oorlog Engeland en Frankrijk ieder 5 pantserbatterijen bouwen, welke goed aan het oogmerk beantwoordden.Daarna nam het tegenwoordige tijdperk een aanvang met het bouwen van het eerste pantserschip voor volle zee, namelijk „La Gloire” door den Franschen ingenieur Dupuy de Lôme. Nu ging men met koortsachtigen haast in Engeland en Frankrijk aan ’t bouwen van dergelijke schepen, vooral toen de Amerikaansche burger-oorlog het bewijs leverde, dat de overwinning in een zeeslag blijven moet aan de zijde van hem, die de meeste pantserschepen in het vuur kan brengen. De dikte der pantserplaten was toen bij 11 tot 15 Ned. duim nog voldoende.

Omdat het bouwen van nieuwe houten schepen veel tijd vorderde en ijzeren schepen nog niet in zwang waren, kwam men op de gedachte, oude houten linieschepen in pantserschepen te veranderen, door de beide bovenste dekken weg te nemen en de onderste batterij van een pantser te voorzien. Dit duurde evenwel niet langer dan tot 1864; na dien tijd legde men er zich meer op toe om voortreffelijke dan om veel pantserschepen te bouwen. De werking van het geschut nam allengs toe in kracht, weshalve ook het pantser meer en meer moest worden versterkt, en zoo ontstond er een hevige wedstrijd tusschen de artillerie en den pantserscheepsbouw, die 10 jaar geduurd heeft en met de nederlaag van laatstgenoemde eerst onlangs geëindigd is. Het bezigen van ijzer voor den scheepsbouw maakte het intusschen mogelijk, in korten tijd groote pantserschepen van stapel te doen loopen, zoodat Oostenrijk en Italië, beide zeemogendheden van den tweeden rang, reeds in 1866 in den slag bij Lissa, ieder met eene aanzienlijke vloot van gepantserde schepen waren gewapend. De vreeselijkste vijanden der gepantserde schepen zijn de vastliggende of drijvende torpedo’s. Ook in den jongsten Russisch-Turkschen oorlog hebben deze meer dan één pantserschip der Turksche vloot in de lucht doen vliegen. Zie onder Torpedo.

Men gebruikt ijzeren en stalen pantserplaten niet alleen tot dekking van schepen, maar ook tot beveiliging van borstweringen, forten en torens op het land, inzonderheid aan kusten en oevers. Omdat men hierbij niet aan draagkracht gebonden is, kan men een vestingwerk beveiligen door 2 tot 4 achter elkaar geplaatste pantserplaten. Vooral ook maakt men ten behoeve der kustverdediging gebruik van draaibare torens, welke met die der pantserschepen overeenkomen en met zwaar geschut gewapend zijn.

Volgens de voorstellen, in 1863 door Brialmont gedaan, werd in 1866 op het fort N° 3 te Antwerpen een draaijende toren in den vorm van een afgeknotten kegel geplaatst — de eerste op het vaste land van Europa. Later werden op de forten La Perle en Philippe aldaar, alsmede op de forten te Kroonstad (bij Petersburg) dergelijke torens geplaatst.

De pantserplaat der Belgische forten is 25 tot 30 Ned. duim dik; de middellijn van het torengrondvlak is 9,23 Ned. el lang, en het gewigt van den toren 280000 Ned. pond; zulk een toren kost 124000 gulden. In 1865 deed Gruson het voorstel om koepelvormige, draaibare, gepantserde torens te bouwen, en men heeft deze in 1874 ingevoerd ter versterking van de Duitsche kust en van sommige vestingen. Een toren voor kustverdediging is gewapend met 12 stukken en weegt 360000 Ned. pond. Ter verhooging van de veiligheid der manschappen, die het geschut bedienen, zijn de torens in Engeland van binnen nog voorzien van een touwmantel, namelijk een dik kleed van gevlochten touw, dat aan beide zijden langs het geschut kan gehaald worden.

< >