Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Paauwen

betekenis & definitie

Paauwen (Pavoniae Gray) zijn hoenderachtige vogels, tot de familie der Fasanten (Phasianidae) behoorende. Zij onderscheiden zich door een vrij langen hals, een kleinen kop, een gewelfden snavel, korte vleugels, lange pooten, een bij het mannetje gespoorden voet en een prachtigen vederdos. Tot het geslacht Paauw (Pavo L.), gekenmerkt door zeer lange staartvederen, welke het dier waaijersgewijs kan opzetten, behoort de stamvader van ons huisdier, namelijk P. cristatus. Deze is 1¼de Ned. el lang en draagt niet minder lange staartvederen.

Hij is aan den kop, den hals en het voorste gedeelte van de borst purperblaauw met een goudgroenen weerschijn, op den rug groen met koperkleurige randen aan de vederen, welke schelpsgewijs geteekend zijn, op de vleugels wit met zwarte dwarsstrepen, op het midden van den rug donkerblaauw, aan de onderzijde zwart, op de slag- en staartvederen bruin. De pronkvederen van den staart zijn groen en met oogen geteekend en de vederen van de kuif alleen aan den top gebaard. De oogen van dit dier zijn donkerbruin en omgeven door een kalen, witten kring, — zijn snavel en pooten zijn bruin. De paauwin is veel kleiner en aan den kop en bovenhals bruin; hare nekvederen zijn groenachtig met lichtbruine randen, hare mantelvederen lichtbruin, hare borst- en buikvederen wit, hare vleugelvederen bruin en hare staartvederen donkerbruin met witte toppen.

De paauw behoort te huis in Oost-Indië en op Ceylon, vooral in de wouden der bergstreek, doch men vindt hem niet in het Himalayagebergte. Groote troepen van half-wilde paauwen worden bij de Hindoe-tempels door de priesters gevoed; ook op Ceylon vindt men wel eens honderden bijéén. Doorgaans echter leeft hij in troepen van 30 tot 40 stuks. Meestal blijft hij op den grond, daar het vliegen hem moeijelijk valt, voedt zich met wormen, zaden en allerlei kruipende dieren en maakt een nest onder het kreupelhout, waarin het wijfje 4 tot 9 eijeren legt. Waar men hem niet als een heiligen vogel ontziet, maakt men vooral jagt op half volwassene paauwen wegens hun welsmakend vleesch. Zonder veel moeite kan men hem tam maken, maar de tamme paauw is niet zoo fraai als de wilde; ook heeft men bonte en zelfs witte paauwen. Men voedt dezen vogel vooral met gerst, maar in den tuin is alles zijne gading, zoodat hij aldaar groote verwoestingen kan aanrigten. Ons koud klimaat kan hij best verdragen, en zelfs bij felle vorst en sneeuw vreest hij de buitenlucht niet.

In den regel houdt men één haan en vier hennen. Ieder van deze legt 5 of 6 eijeren, en de broedtijd duurt eene maand. De jongen zijn zeer gevoelig en moeten tegen koude en vochtigheid beveiligd worden. Men voedt hen met gestremde melk, mierenpoppen, meelwormen en eijerdoijer, en later met gekookte gerst. Zij groepen zeer snel, maar prijken eerst na 3 jaar in den vollen glans der schoonheid. De paauw kan 20 jaar oud worden; hij onderscheidt zich door trotschheid, ijdelheid en heerschzucht, alsmede door zijn onaangenaam keelgeluid.

Deze vogel was reeds in de dagen der Oudheid bekend. De schepen van koning Salomo bragten uit Ophir, behalve andere kostbaarheden, ook paauwen mede. Langzamerhand verspreidde hij zich naar het westen en kwam er het eerst op Samos. Men wijdde hem toe aan Here (Juno), en volgens de sage werd Argus na zijn dood in een paauw herschapen. Na het midden der 5de eeuw vóór Chr. kwam de paauw te Athene en wekte er de algemeene bewondering. Alexander de Groote leerde hem kennen in Indië, en tegelijk met de heerschappij der Grieken verspreidde zich deze vogel over Azië.

Vermoedelijk werd hij uit Carthago naar Italië gebragt, en in de dagen der Republiek vindt men er Pavus en Pavo als bijnaam. Later werd hij dienstbaar gemaakt aan Romeinsche weelde, en in den tijd van Cícero versierde hij den disch bij deftige maaltijden, terwijl men paauwenstaarten als waaijers gebruikte. Nu werd de paauwenfokkerij op groote schaal op paauwen-eilanden en in paauwenparken gedreven, terwijl men er tevens invoerde uit Indië. Uit Italië verspreidden zich de paauwen naar het westen, en Karel de Groote had er op zijne landgoederen. In de middeneeuwen dienden paauwenvederen tot sieraad voor ridders en adellijke vrouwen, en tot in de 16de eeuw bleef de gewoonte bestaan, om een gebraden paauw met al zijne vederen op de tafel te plaatsen. In China dragen de mandarijnen paauwenvederen als teekens van hun rang.