Oorringen zijn sieraden, die vooral door vrouwen worden gebruikt, terwjjl men ze ten onregte ook wel als een voorbehoedmiddel tegen oogziekten heeft beschouwd. Bij de Indiërs waren zij van ouds bij beide geslachten in zwang, en bij de Babyloniërs, Meden, Perzen, Arabieren en Israëlieten desgelijks. Door deze volken werden de oorringen gedragen als amuletten, welke het vermogen hadden om alle ongunstige of gevaarlijke geluiden van het oor verwijderd te houden. Bij onderscheidene onbeschaafde volken, bijv. bij de Indianenstammen in Amerika, bij de Papoea’s op Nieuw-Guinea, alsmede in Perzië en ZuidIndië, wordt het doorsteken der ooren op den naamdag van het kind plegtig gevierd.
Ook bij de Badaga in het Nilgirigebergte in Indië worden de ooren van ieder kind op den 30sten dag na de geboorte doorstoken en van kleine koperen ringen voorzien. Bronzen oorringen vindt men bij de overblijfselen der paalwoningen in Zwitserland, alsmede in verschillende oude graven, ook in de oud-Germaansche. Bij de Grieken en Romeinen werden zulke oorversierselen alleen door de vrouwen gedragen. Die gewoonte heeft stand gehouden tot op onzen tijd toe, hoewel zich tegen het doelloos verminken der ooren allengs grooter aantal stemmen verheft.