Nominalismus (Het) is een wijsgeerig gevoelen omtrent den aard en de beteekenis der algemeene begrippen, welke het als voortbrengselen der abstractie beschouwt. De naam ontstond in de dagen der scholastieken, toen Johannes Roscellinus optrad met de bewering, reeds in de „Isagoge” van Porphyrius te vinden, doch later aan Aristóteles toegeschreven, dat de algemeene begrippen (universalia) geene werkelijke dingen, maar enkel woorden en namen (nomina rerum of flatus vocis) zijn, terwijl enkel het afzonderlijke werkelijk bestaat. De grondregel van het nominalismus, tegen hetwelk het realismus, op de gevoelens van Plato steunende, in verzet kwam met de leer, dat men bovenal in de algemeene begrippen de werkelijkheid moest zoeken, luidt aldus: „universalia post rem”, en die van het realismus: „universalia ante rem”. Het nominalismus werd, omdat het in de drieëenheidsleer tot driegodheidsleer voerde, in 1092 te Soissons veroordeeld.
Intusschen ontbrandde in de 14de eeuw op nieuw de strijd tusschen de Nominalisten en Realisten, omdat de Franciscaan Willem van Occam, een leerling van Duns Scotus, aan de algemeene begrippen, als voortbrengselen van het abstrahérend verstand, slechts een subjectief bestaan wilde toekennen. Tot de latere verdedigers van het nominalismus behoren; John Buridan (♰ 1358), Robert Holcot (♰ 1349), Gregorius van Rimini (♰ 1358), Nicolaus Oresmius (♰ 1382) en Gabriël Biel (♰ 1495). Hadden de Nominalisten harde vervolgingen te verduren, vooral te Parijs, — ook zij verloren de verdraagzaamheid meermalen uit het oog, zooals blijkt uit de veroordeeling van Susz. Inmiddels verkreeg het Nominalismus in Frankrijk en Duitschland allengs de overhand en vormde, door zich meer en meer los te maken van de kerkelijke godgeleerdheid, den grondslag voor den vooruitgang der wijsbegeerte in de volgende eeuwen.