Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Necker

betekenis & definitie

Necker (Jacques), een beroemd minister van Financiën onder Lodewijk XVI van Frankrijk, werd geboren den 30sten September 1732 te Genève, waar zijn vader, afkomstig uit Brandenburg, hoogleeraar in de regten was. Hij wijdde zich eerst aan de studie der oude letteren, bepaalde zich daarna bij den handel, en kwam in 1750 in dienst op het bankierskantoor Vernet te Parijs, waarin hij weldra deelgenoot was. Toen hij in 1762 zich uit deze zaak verwijderde, had hij reeds een vermogen van 6 millioen francs bijeenvergaard , waarmede hij met Thelusson een groot bankiershuis stichtte. In 1768 zag hij zich benoemd tot ministerpresident van zijne geboorteplaats bij het Fransche Hof en tot syndicus der Oost-Indische Compagnie.

Ten behoeve van deze schreef hij in 1769 zijn werk over het mercantielstelsel. Met zijn rijkdom en zijn crediet kwam hij gedurig de staatsschatkist te hulp. In 1772 liet hij zijne bankierszaak varen, wijdde zich op nieuw aan de wetenschap en boeide de algemeene opmerkzaamheid door zijn prachtig gestileerden „Eloge de Colbert(1778)” en door zijn „Essai sur la législation et le commerce de grains (1775; nieuwe druk, 1848)”, waarin hij te velde trok tegen de physiocraten, zoodat Lodewijk XVI hem in Julij 1776 tot raad van Financiën benoemde, voorts, hoewel hij als Protestant geene stem in den staatsraad mogt hebben, in Junij 1777 tot directeur generaal der koninklijke schatkist en tot hoofd der Financiën. Necker wilde hiervoor geenerlei bezoldiging aannemen. Zonder te denken op doortastende hervormingen en vermeerdering der bronnen van inkomsten, zocht hij de zaken slechts te regelen als een goed bankier en het te kort door leeningen, dus schulden door nieuwe schulden, te dekken.

Zijn onbepaald crediet en zijne bekwaamheid op de beurs waren oorzaken, dat hij op billijke voorwaarden leeningen kon sluiten, zoodat hij van 1770 tot 1780 de schuld met 500 millioen francs vermeerderde, waardoor Frankrijk in de gelegenheid werd gesteld om deel te nemen aan den Noord-Amerikaanschen Oorlog, terwijl hij van alle kanten, ook van het Hof, lof en dank in oogstte. Het is waar, dat hij eenige bezuinigingen invoerde, de algemeene pachters en een aantal ambten afschafte, eene discontobank en eene bank van leening te Parijs stichtte en het financiëel beheer regelde en vereenvoudigde, doch ook hij kende ten slotte geene andere middelen tot verbetering van den staat van zaken dan de hervormingen van Turgot, namelijk de instelling van Provinciale Staten, vermindering van het hoofdgeld enz., — en toen hij eindelijk in zijn „Compte-rendu au Roi (1781)” den toestand der Financiën en vooral de geldverkwisting van het Hof zonder verschooning in het licht stelde en liet drukken, en vervolgens, terwijl hij hevig werd aangevallen, tot loon voor bewezene diensten aanspraak maakte op een zetel in den ministerraad, zond de Koning hem den 19den Mei 1781 plotselijk zijn ontslag. Hij begaf zich nu eerst naar St. Ouen en in 1784 naar Zwitserland, waar hij bij Genève de heerlijkheid Coppet aankocht. Hier schreef hij ter zijner regtvaardiging : „L’administration des finances (1784)”, en toen Colonne in 1787 de verregaande verwarring der Financiën aan het beheer van Necker toeschreef, vertrok deze in persoon naar Parijs, wederlegde de tegen hem ingebragte beschuldigingen in een uitstekenden „Mémoire”, en geeselde, uit Parijs verbannen, in zijne „Nouveaux éclaircissements sur le compte-rendu (1788)” het bestuur van Colonne op eene meêdoogenlooze wijze. In die dagen schreef hij ook zijn werk: „Sur l’importance des opinions religieuses (1788)”, waarin hij, gelijk ook later in zijn „Cours de morale religieuse (1800, 3 dln)”, de godsdienst voorstelt als den grondslag der maatschappij.

De crisis, door het financiëel wanbeheer van Loménie de Brienne uitgelokt, veroorzaakte intusschen eene groote verbittering bij het volk, dat met luider stem de terugroeping van Necker verlangde. Den 20sten Augustus 1788 trad deze met den titel van directeurgeneraal van Financiën op nieuw in Fransche staatsdienst en vermeerderde zijne populariteit door zich een voorstander te verklaren van de bijeenroeping der Generale Staten, zonder dat hem echter de gevolgen van dien stap duidelijk waren. Hij opende den 5den Mei 1789 de vergadering der Generale Staten met eene redevoering, welke 3 uren duurde; hij hield daarin den werkelijken toestand der Financiën verborgen en maakte slechts melding van een te kort van 56 millioen. Nadat hij door een decreet van 27 December 1788 het aantal vertegenwoordigers van den derden stand vastgesteld had op het dubbele van dat der andere standen, ontstonden er verdeeldheden over de wijze van stemmen, zoodat de vertegenwoordigers van den derden stand zich constitueerden als Nationale Vergadering. Vruchteloos zocht. Necker thans door de belofte van hervormingen den derden stand tot inschikkelijkheid jegens het Hof te bewegen. Dit laatste nam zijne toevlugt tot een staatsstreek, en Necker ontving den llden Julij 1789 zijn ontslag met het bevel om in alle stilte terstond Frankrijk te verlaten, waarna hij zich over Brussel naar zijn landgoed Coppet begaf. Deze stap der Hofpartij gaf aanleiding tot het oproer te Parijs (12 en 13 Julij) en tot de bestorming der Bastille (14 Julij), zoodat de Koning zich genoodzaakt zag den ontslagen minister terug te roepen.

Toen nu Necker na lange weifeling naar Parijs terugkeerde, geleek zijne reis op een triomftogt. Het gelukte hem echter niet, naar het voorbeeld der Engelsche staatsregeling, het stelsel van twee Kamers in te voeren, — zelfs kon hij niet eens een regelmatigen gang van zaken in werking brengen. Hij moest de regéringsmachine als het ware bij den dag aan het loopen houden, en toen zijn leeningsontwerp op den onwil der Afgevaardigden afstuitte en Mirabeau het uitgeven van assignaten doorzette, vroeg en ontving hij zijn ontslag, door het volk gehoond en gesmaad. Wederom vertrok hij naar Zwitserland en sloeg de staatkundige beweging in Frankrijk met opmerkzaamheid gade. Hij behandelde de gebreken der constitutie in zijne geschriften: „Sur l’administration de M. Necker, pour lui-même (1791)” en „Du pouvoir exécutif dans les grands états (1772)”. Wegens zijne „Réflexions présentées à la nation Française (1792)”, waarin hij Lodewijk XVI verdedigde, werden zijne goederen verbeurd verklaard. Na den val der Nationale Conventie leverde hij eene voortreffelijke schets der Fransche Omwenteling in zijn werk: „De la révolution française (1796, 4 dln)”. Voorts ontlokten de daden van den Eersten Consul hem het belangrijk werk: „Dernières vues de politique et des finances (1802)”, waarna hij den 9den April 1804 op zijn landgoed Coppet overleed. — Zijne dochter was de beroemde madame de StaëlHolstein (zie aldaar), — en zijne echtgenoote, Susanne Curchod de la Nasse, die voor haren man den grootsten eerbied koesterde, terwijl hij haar in zijn „Compte-rendu (1781)” met onvergankelijken lof overlaadde, overleed te Coppet in Mei 1794, onderscheidene geschriften achterlatende, zooals: „Réflexions sur Ie divorce (1791)”, — „Mémoire sur l’établissement des hospices”, — en „Des inhumations précipitées (1790)”, terwijl na haren dood „Mélanges tirés des manuscrits de madame Necker (1798, 3 dln)” en „Nouveaux mélanges (1801, 3 dln)” in het licht verschenen.

< >