Bonaparte of Buonaparte is de naam van een Corsicaansch geslacht, waarvan de Napoleons afkomstig zijn. Dien naam vindt men sedert de 13de eeuw in Italië, bepaaldelijk te Florence, San-Miniato, Sarzano en Genua. Jacopo Bonaparte, een Toscaansch edelman, was in de eerste helft der 16de eeuw de schrijver van een werk over de plundering van Rome in 1527. Men meent, dat Niccolo Bonaparte, een edelman en hoogleeraar te San-Miniato de comedie “La vedova” (1592) vervaardigd heeft.
Om den eersten Franschen Keizer te vleijen, heeft men eene geregelde geslachtslijst der Bonaparte's opgemaakt, wier echtheid trouwens geenszins boven allen twijfel verheven is. Dit alleen is zeker, dat een tak der Bonaparte’s uit Genua naar Ajaccio op Corsica werd overgeplant, waar zij in het midden der 16de eeuw reeds als burgers worden vermeld. In de 18de eeuw vertegenwoordigden drie mannelijke leden te Ajaccio de familie Bonaparte, namelijk de archidiaken Luciano Bonaparte, diens broeder Napoleone Bonaparte, en beider neef Carlo Bonaparte, de vader van Napoleon I. Wij zullen eenvoudigheidshalve laatstgenoemde als den stamvader beschouwen, en vermelden:
Dezen Carlo Bonaparte, die den 20sten Maart 1746 te Ajaccio geboren werd. Als de eenige spruit van zijn tak genoot hij eene uitmuntende opvoeding. Hij begon zijne studiën te Rome en legde te Pisa zich toe op de regten. Op zijn 18de jaar huwde hij zonder toestemming van zijne bloedverwanten met Maria Laetitia Ramolino, de schoone dochter van een patriciër.
Toen de Buitengewone Consulta op Corsica er op aandrong, dat het eiland zich aan Frankrijk onderwerpen zou, verzette hij zich daartegen met al zijne magt. Hij begaf zich met zijn gezin naar Corte en werd adjudant van generaal Paoli, wiens rampspoedig lot hij na den ongelukkigen afloop van den verdedigingsoorlog tegen de Fransche overmagt wilde deelen. Weldra echter liet hij dit voornemen varen en vergezelde Clemente, den broeder van den generaal Paoli naar Niolo en vervolgens naar Vico, om een nieuwen opstand te organiséren. Dit schrikte de Franschen niet af, en terwijl de beide Paoli’s het eiland verlieten, verklaarde Carlo Bonaparte zich voor Frankrijk.
Onder de 400 Corsicaansche familiën, die in 1771 als adellijke werden aangewezen, behoorde ook die van Bonaparte. Door den invloed van den Franschen gouverneur Marboeuf werd Carlo in 1773 benoemd tot Koninklijk raad en assessor der stad en provincie Ajaccio, en in 1777 ging hij als lid en voorzitter van eene deputatie uit den Corsicaanschen adel met Marboeuf naar Parijs. In 1781 werd hij lid van den Raad der Twaalf Edelen op Corsica en vertoefde in die betrekking onderscheidene jaren in Frankrijk’s hoofdstad. Hier strekte hij Marboeuf tot steun, en deze betoonde zich daarvoor zeer dankbaar. Carlo overleed gedurende eene volgende reis naar Parijs te Montpellier aan maagkanker op den 24sten Februarij 1785.
De gemalin van Carlo, de reeds genoemde Maria Laetitia Ramolino werd geboren te Ajaccio op den 24sten Augustus 1750 uit een deftig geslacht en onderscheidde zich zoowel door ongemeene schoonheid als door ontzagwekkende waardigheid, gezond verstand en vastheid van karakter. Hare gestalte was die van eene Romeinsche vrouw uit den tijd der Republiek, en op haar gelaat zag men het eigenaardige van den Grieksche vorm met dat van den Italiaanschen vereenigd. De eerste jaren van haar huwelijk wijdde zij aan de opvoeding van hare kinderen. Toen de Engelschen in 1793 zich meester maakten van Corsica, nam zij de vlugt naar Marseille, door Luciano en door hare drie dochters Elisa, Paolina en Carolina vergezeld. Eerst na den 18den Brumaire kwam zij te Parijs en betrok er eene woning, waar eene bekoorlijke eenzaamheid haar gelukkige dagen bezorgde, totdat haar roemrijke zoon half Europa aan zijn schepter onderwierp en zijne moeder als “Madame mère de l’empereur” deed plaats nemen in de nabijheid van den troon.
Napoleon I verschafte haar eene kleine hofhouding: hij benoemde den graaf Cossé-Brissac tot haren eersten kamerheer en Decazes tot haar secretaris, terwijl hij aan haar zelve het toezigt opdroeg op alle inrigtingen van weldadigheid in het rijk, — eene taak, die zij met edele zelfverloochening betrachtte. Met onverpoosden ijver bleef zij tevens het oog houden op hare kinderen, bewaakte hunne schreden en ontveinsde niet, dat zij langs den rand van een afgrond wandelde. Hare moederlijke raadgevingen en wenschen vonden ook toen zelfs gehoor, toen zich vorstelijke personen tusschen haar en hare kinderen plaatsten, — zelfs keizer Napoleon boog voor haren wil. Vooral moest zij als middelares optreden, om tusschen dien magtigen heerscher en zijne broeders den vrede te bewaren. Toen Napoleon in 1814 naar Elba gebannen werd, deelden zij en hare dochter Paoline die ballingschap, en na den rampspoedigen afloop der Honderd dagen toog zij naar Rome, waar zij ten huize van den kardinaal Fesch in afzondering leefde en met waardigheid de wisseling van het lot verduurde. De Julij-revolutie vervulde haar met de hoop, dat het einde van den tijd der ballingschap zou aanbreken en dat althans aan het gebeente der leden van het geslacht Bonaparte eene rustplaats op Frankrijks bodem zou worden gegund, doch die hoop was ijdel. Het bevel der Julij-regering, dat het standbeeld van haren zoon weder op Vendôme-zuil zou worden geplaatst, ontlokte haar tranen van vreugde.
Toen men in 1834 in de Kamer van Gedeputeerden beraadslaagde over het voorstel, om den Koning te magtigen, aan sommige leden van het geslacht Bonaparte naar zijne verkiezing den terugkeer in Frankrijk te veroorloven en men haar die gebeurtenis als eene verblijdende uit de couranten voorlas, verklaarde zij met waardigheid: “Mijne zonen behoeven van niemand eene gunst te ontvangen. Dan alleen, wanneer de wil des volks hen op eene eervolle wijze roept, zullen zij Frankrijk wederzien, om er als burgers te leven onder het volk, dat zich zelf geëerd heeft door mijn roemrijken zoon tot keizer te kiezen”, en in diepe ontroering voegde zij er bij “ja, indien er één onder hen was, die den terugkeer in Frankrijk als eene koningsgunst aannam, dan zou ik wenschen, kracht genoeg te bezitten, om hem met eigen handen te verworgen.” Zij was door eene dijbreuk en door blindheid aan hare kamer geboeid, en overleed te Rome den 2den Februarij 1836, nadat zij kort te voren hare kinderen en kleinkinderen nogmaals om zich verzameld had. Van haar huwelijk met Carlo had zij 5 zonen en 3 dochters, die met hunne nakomelingen gewoonlijk Napoleoniden worden genoemd, waartoe men ook de nakomelingen der familie Beauharnais rekent, voorzoover deze door Napoleon I als kinderen zijn aangenomen. Door eene volksstemming en een senaatsbesluit van 6 November 1804 verkregen, behalve Napoleon I, alleen diens beide broeders Lucien en Jerôme met hunne nakomelingen regt op den Franschen troon, terwijl de overigen wegens min voegzame huwelijken daarvan vervallen werden verklaard.
Joseph Bonaparte, de oudste der broeders. Hij werd geboren te Corte op Corsica den 7den Januarij 1768, studeerde te Pisa in de regten en ontving voorts zijne opleiding aan het seminarium te Autun, waarna hij in krijgdienst wilde treden. Het overlijden zijns vaders in 1785 bragt hem echter naar Corsica terug. In 1793 ging hij naar Marseille en trad er in het huwelijk met eene rijke koopmansdochter (1794). Omstreeks dien tijd werd hij secretaris van Salicetti, gedeputeerde ter Conventie, daarna commissaris van oorlog, en vervolgens bataljonschef bij de volontaires nationaux en chef der administratie bij het Italiaansche leger.
In Maart 1797 begaf hij zich, evenals zijn broeder Lucien, als departements-afgevaardigde naar den Raad der Vijfhonderd, voorts als gezant der Republiek naar Parma en in November 1797 in dezelfde betrekking naar Rome. Toen aldaar den 28sten December 1797 de opstand uitbrak en de Fransche generaal Duphot gedood werd, verliet Joseph nog dienzelfden nacht de stad, en hierdoor verkreeg het Directoire de gewenschte gelegenheid tot een vredebreuk met den Heiligen Stoel. Joseph nam weder zitting in den Raad der Vijfhonderd en spande met Lucien de strikken, waarin den 18den Brumaire de republiek gevangen werd. Napoleon benoemde hem uit dankbaarheid tot staatsraad, belastte hem met het sluiten van den vrede met de Vereenigde Staten, alsmede met het tot stand brengen van dien te Luneville en te Amiens, waar hij als gevolmagtigd minister tot de onderteekenaars behoorde. Ook bestuurde hij de onderhandelingen over het Concordaat. Na de troonsbeklimming zijns broeders werd hij senator, groot-officier van het Legioen van eer en prins, belast met het opperbevel over het leger van Napels en bestemd tot koning van de Beide Siciliën. Met Masséna en St. Cyr veroverde hij Napels na een korten strijd, hield er zijn intogt den 14den Februarij 1806 en ontving er den 30sten Maart de koningskroon. Naar het voorbeeld der Fransche regering vernietigde hij er het leenstelsel, scheidde de regtsbedeeling van de administratie, hief kloosters op, stichtte scholen, verbeterde de financiën enz., maar liet het bewind over aan den listigen Salicetti, die ongemeen bedreven was in het uitvinden van zamenzweringen met het doel om deze of gene personen te straffen.
Den 6den Junij 1808 werd hij verheven tot koning van Spanje en hij verliet Napels, nadat hij er eerst nog eene constitutie had afgekondigd. Den 7den Junij werd hij met grooten luister te Bayonne ontvangen; eene maand daarna gaf hij eene grondwet, die door de Junta bezworen werd, en deed den 20sten Julij zijn intogt in Madrid, waar hij den 25sten tot koning van Castilië werd uitgeroepen. Hij was echter niet in staat, om zich in die waardigheid te handhaven. De nederlaag van generaal Dupont noodzaakte hem reeds den 1sten Augustus, om de wijk te nemen naar Vittoria, en eerst den 4den December keerde hij in het gevolg van Napoleon naar Madrid terug.
Toen de oorlog met Rusland de kern van het Fransche leger uit Spanje verwijderde, waggelde het rijk van Joseph, en na den slag bij Salamanca (22 Julij 1812) vlugtte Joseph nogmaals uit de hoofdstad, waar hij den 2den November daaraanvolgende zijn derden intogt hield. Na de nederlaag der Franschen bij Vittoria op den 21sten Junij 1813 verliet hij Spanje en vestigde zich in Frankrijk op zijn buitenverblijf Morfontaine, en in 1814 werd hij door Napoleon benoemd tot stadhouder-generaal des rijks en commandant der Nationale garde. Doch ook voor dezen post ontbrak hem de noodige veerkracht. In plaats van de bevolking van Parijs, bij de nadering der Gealliëerden, in massa onder de wapenen te roepen, zond hij juist de personen, die geestdrift hadden kunnen opwekken, zooals de Keizerin en den Koning van Rome, naar Blois, verliet zelf de hoofdstad en gaf aan de maarschalken volmagt om te capituléren.
Na den val van Napoleon ging hij naar Zwitserland, waar hij in Waadtland het buitenverblijf Prangin kocht. Na den terugkeer des Keizers van Elba verscheen hij weder te Parijs als connetable en pair des rijks, en vergezelde na den slag bij Waterloo zijn broeder naar Rochefort. Op het eiland Aix namen zij afscheid van elkander. Terwijl Napoleon zich aan de Engelschen overgaf, scheepte Joseph zich in naar Amerika, waar hij bij Trenton in New-Jersey eigenaar werd van een uitgestrekt landgoed en door een 5-jarig verblijf de regten verkreeg van een Amerikaansch burger. Onder den naam van graaf de Survilliers bewoonde hij voorts het kasteel Point-Breeze bij Bordentown aan de Delaware in den staat New-Jersey, hield er zich bezig met landbouw en wetenschappelijke werkzaamheden en was de weldoener van alle Franschen, die zijne hulp inriepen. In September 1830 protesteerde hij tegen de troonsverheffing van den jongeren tak der Bourbons en pleitte voor zijn neef den hertog van Reichstadt.
In 1832 deed hij eene reis naar Engeland, om er de vernietiging van het tegen de Napoleoniden uitgesproken banvonnis te bewerken, maar eerst in 1841 ontving hij verlof om zich naar Italië te begeven, en hij overleed te Florence den 28sten Julij 1844. Zijn gebeente is in Junij 1862 in de kerk van het Hôtel des Invalides te Parijs bijgezet. Zijne gemalin Julie Marie Clary, geboren te Marseille den 26sten December 1777, was haren echtgenoot niet naar Amerika gevolgd, maar hield eerst te Frankfort en vervolgens te Brussel haar verblijf, en overleed te Florence den 7den April 1845. Van zijne 2 dochters huwde ééne met den prins van Canino, een zoon van Lucien, en de andere met den groot-hertog van Berg.
Napoleon, den tweeden zoon van Carlo en keizer van Frankrijk, zie onder Napoleon I.
Lucien Bonaparte, vorst van Canino. Deze werd geboren te Ajaccio in 1775 , bezocht het collége te Autun, daarna de militaire school te Brienne en eindelijk het seminarium te Aix, waarop hij naar Corsica terugkeerde. In zijne jeugd was hij een gunsteling van generaal Paoli, maar toen de Bonapartes, na het uitbarsten der groote Omwenteling, zich aan de zijde van Frankrijk schaarden, moest hij met de zijnen de vlugt nemen naar Marseille (1793). Hij werd geplaatst bij het leger en was werkzaam in de betrekking van opzigter der magazijnen te St. Maximin, waar hij met Christine Boyer, de dochter van een logementhouder, in het huwelijk trad. Hij was er voorzitter van eene politieke club, werd als zoodanig in 1794 in hechtenis genomen, maar door tusschenkomst van den afgevaardigde Chiappe weder in vrijheid gesteld.
Tegen het einde van 1795 was hij commissaris van oorlog in Italië en legde er de grondslagen voor zijn lateren rijkdom. In Maart 1797 werd hij lid en daarna voorzitter van den Raad van Vijfhonderd en beijverde zich, om de gebeurtenissen van den 18den Brumaire voor te bereiden. Hij werd lid der Wetgevende commissie, stelde de beginselen vast der Constitutie van het jaar VIII, en aanvaarde de portefeuille van Binnenlandsche Zaken, waarna hij met loffelijken ijver voor het onderwijs des volks, voor kunsten en wetenschappen zorgde. Toen Napoleon zijne plannen met geweld doorzette, liepen de wegen der beide broeders uiteen. Lucien werd in October 1800 ambassadeur te Madrid, waar hij de belangen der Republiek met goed gevolgd behartigde. Hij bragt er den vrede tot stand tusschen Portugal en Spanje, bevorderde de stichting van het Koningrijk Etrurië, alsmede de inlijving van Parma en van de kleine Italiaansche vorstendommen in het Fransche rijk. Napoleon erkende de verdiensten van zijn broeder, riep hem naar Frankrijk terug en bezorgde hem een aantal eervolle betrekkingen. Lucien ondersteunde het plan, om het Legioen van eer op te rigten en werd tot groot-officier benoemd. Hij aanvaardde het lidmaatschap van den Senaat en van het Instituut, maar bleef getrouw in zijne burgerlijke gewoonten volharden. Toen Napoleon reeds alles voor het keizerschap had voorbereid en Christina Boyer in 1801 overleden was, trad hij ten tweeden male in het huwelijk met eene vrouw van burgerlijke afkomst, namelijk met de weduwe van den bankier Jouberton, ’t geen door zijne broeders ten sterkste werd afgekeurd.
Toen Napoleon keizer werd, begaf Lucien zich naar Italië, waar hij eerst te Milaan woonde en vervolgens op eene villa bij Rome. Hier wijdde hij zijne dagen aan de wetenschap en aan het gezellig verkeer. Vruchteloos werd hem door Napoleon de kroon van Italië of die van Spanje aangeboden onder voorwaarde, dat hij scheiden zou van zijne echtgenoote. Desgelijks weigerde hij zijne toestemming tot het door Napoleon I voorgeslagen huwelijk van zijne dochter met den prins van Asturië, later koning Ferdinand VII van Spanje. Hierdoor werd de Keizer zoo verbitterd, dat Lucien zich met zijn gezin en met zijne tilbare have naar Noord-Amerika wilde begeven; hij scheepte zich in, maar werd door Engelsche kruisers genomen en naar Engeland gebragt, waar hij tot aan den eersten vrede van Parijs krijgsgevangen bleef, maar met onderscheiding behandeld werd. Hij bewoonde er een kasteel bij Worcester en hield er zich vooral bezig met de poëzie. Dáár vervaardigde hij zijn heldendicht “Charlemagne, ou l’église délivrée”.
Na zijn terugkeer te Rome (1814) benoemde hem de Paus tot prins van Canino. Toen Napoleon van Elba terugkeerde, snelde Lucien naar Parijs, om er de belangen van den Paus te behartigen. Bij het vernemen der veroveringsplannen van zijn broeder wilde hij naar Italië terugkeeren, maar toen hij zich reeds te Genève bevond, begaf hij zich op verzoek van Napoleon weder naar Parijs. De waardigheid van “prins van Frankrijk” wees hij van de hand, maar hij begeerde eene plaats onder de volksvertegenwoordigers. Toen Napoleon, wantrouwend van aard, dat verhinderde, maar hem tevens uitnoodigde, om lid te worden van de Kamer der Pairs, nam hij er geen plaats bij de Fransche prinsen, maar bij de gewone leden. Weldra bleek de invloed van zijn wil en van zijne welsprekendheid op de vergadering. Tevens wist hij, weinige dagen vóór den laatsten veldtogt van Napoleon, dezen over te halen tot het aannemen der volgende bepalingen: Napoleon zou afstand doen van den troon ten gunste van den Koning van Rome, —hij zou de handhaving der regten zijns zoons en die der regten zijner gemalin Maria Louisa, als regentes, aanbevelen aan den Keizer van Oostenrijk, — en hij zou zich naar Weenen begeven, om er borg te blijven voor de uitvoering van deze overeenkomst.
Napoleon gaf daaraan zijne goedkeuring, maar kwam reeds den volgenden dag tot andere gedachten. Na den slag van Waterloo behield Lucien zijne tegenwoordigheid van geest en gaf Napoleon den raad, om de Kamers te ontbinden en als dictator de strijdmagt van Frankrijk tegen de Geallieerden te vereenigen. Toen zijn broeder reddeloos verloren was, spoedde hij zich naar Italië, maar werd te Turijn in hechtenis genomen. Op voorspraak van den Paus en na zijne verklaring, dat hij zich steeds tegen de eerzuchtige bedoelingen zijns broeders verzet en zich enkel naar Parijs begeven had, om hem tot gematigdheid te bewegen, herkreeg hij in September 1815 zijne vrijheid. Daarmede eindigde zijne staatkundige loopbaan. Zich vestigend te Rome of in de nabijheid dezer stad, omringde hij zich met vorstelijke pracht en schepte behagen in de bevordering van kunst en wetenschap.
De Bourbons poogden hem zooveel mogelijk te krenken en te dwarsboomen. Zijn naam werd in 1816 doorgehaald op de lijst der leden van de Fransche Académie, en toen hij in 1817 verlof vroeg, om zich naar Amerika te begeven, ontving hij van de Groote Mogendheden een weigerend antwoord. Zijn werkzame geest liet hem geen rust; hij nam deel aan handels-ondernemingen, waarbij hij nagenoeg zijn geheele vermogen verloor, zoodat hij zelfs zijn paleis te Rome verkoopen moest. Vervolgens bezocht hij Engeland en Duitschland (1838), doch keerde naar Italië terug en overleed den 30sten Junjj 1840 te Viterbo bij Rome. Hij heeft, behalve het reeds vermelde heldendicht, een tweede in het licht gegeven, getiteld “La Cyrnéide, ou la Corse sauvée (1819)”, — voorts een roman “Stellina”, terwijl men hem tevens vervaardiger noemt van het geschrift: “Napoleon devant ses contemporains.” Zijne eerste echtgenoot schonk hem 2 dochters, Charlotte, geboren in 1796, gehuwd met den Romeinschen vorst Mario Gabriëlli, en overleden den 8sten Mei 1865, en Christine Egypta, geboren in 1800, eerst gehuwd met den Zweedschen graaf Arved Posse, vervolgens met lord Dudley, en overleden te Rome den 18den Mei 1847, — en de tweede, Alexandrine Laurence de Bleschamp, 9 kinderen, namelijk:
Charles Laden Jules Laurent, prins Bonaparte, vorst van Musignano en Canino, geboren te Parijs den 24sten Mei 1803. Nadat hjj verschillende Italiaansche universiteiten had bezocht, begaf hij zich naar Noord-Amerika, waar hij zich jaren aaneen met ijver toelegde op de natuurlijke historie. De vrucht hiervan was zijne “American Ornithology (Philadelphia 1825, 3 dln)”. Later vestigde hij zich te Rome en gaf er het beroemde prachtwerk uit, “Iconografia della fauna italica (1833—1841, 3 dln).” Hij vervaardigde voorts lijsten van Europésche zoogdieren en visschen en werd op de meeste wetenschappelijke congressen in Italië tot voorzitter gekozen. Als voorstander van vrijzinnige instellingen werd hij uit het Oostenrijksch gedeelte van Italië gebannen; aanvankelijk was hij dan ook een ijverig aanhanger van Pius IX, doch later schaarde hij zich aan de zijde der radicalen, en op den stormachtigen dag van den 16den November 1848, toen de Paus zich genoodzaakt zag, een radicaal ministérie te benoemen, plaatste hij zich met Sterbini, Cernuschi enz. aan het hoofd der Republikeinsche partij. Later werd hij benoemd tot overste van het Académisch legioen en tot afgevaardigde naar de Romeinsche Constituante, waar men hem bij herhaling het ondervoorzitterschap opdroeg.
Bij de komst der Franschen nam hij de wijk naar Frankrijk, doch de regéring van zijn neef Lodewijk Napoleon wilde zijn terugkeer in het vaderland niet veroorloven. Toen hij zich evenwel naar Parijs begaf, werd hij te Orléans in hechtenis genomen en naar Havre gebragt, vanwaar hij naar Engeland vertrok. Eerst later ontving hij vergunning om zich te Parijs te vestigen, waar hij weder voor de wetenschap leefde en den 29sten Julij 1857 overleed. Hij heeft ook een “Conspectus systematum” en een “Conspectus generum avium” uitgegeven, beide te Leiden in 1850. Zijne gemalin, Zendide, eene dochter van Joseph Napoleon, schonk hem 3 zonen en 5 dochters.
Laetitia, de oudste dochter van Lucien. Zij werd geboren den 1sten December 1804 en huwde op 20-jarigen leeftijd met Thomas Wyse, Britsch gezant aan het hof te Athene. Zij is in 1828 van haren man gescheiden en hield doorgaans haar verblijf te Aken. Hare dochter Marie Wyse, met den vorst van Solms gehuwd, heeft desgelijks haren man verlaten. Laetitia heeft steeds de republikeinsche beginselen in bescherming genomen. Eerst in 1860 mogt zij naar Frankrijk terugkeeren, en zij overleed te Florence den 15den Maart 1870. — Hare zuster Adèle is de gemalin van den Italiaanschen generaal Türr.
Jeanne, de tweede dochter van Lucien. Deze werd geboren te Rome den 22sten Julij 1806, huwde met den markies Honorati en overleed in 1828 te Jesi bij Ancona. Hare gedichten getiteld: “Inspirazioni d’affetto di una giovine musa” zijn door hare moeder in het licht gegeven.
Paul Marie, tweeden zoon van Lucien. Hjj werd geboren te Rome in 1806, begaf zich in 1827 naar Griekenland en onderscheidde zich als onder-commandant op het fregat Hellas door groote dapperheid. Hy bragt zich in laatstgenoemd jaar in de haven van Nauplia onverwachts om het leven.
Louis Lucien, de derde zoon. Hjj werd in Engeland geboren den 4den Januarij 1813, legde zich vooral toe op de schei- en delfstofkunde, en werd in 1849 lid van de Nationale Vergadering en in 1853 lid van den Senaat in Frankrijk.
Pierre Napoleon, de 4de zoon. Hij werd geboren den 12den September 1815, opgevoed in Italië en nam in 1831 deel aan den opstand in Romagna, zoodat hij 6 maanden te Livorno in de gevangenis moest doorbrengen. Vervolgens ging hij naar Amerika, waar Santander, president van Nieuw-Granada hem tot majoor der cavalerie benoemde. In die betrekking hielp hij generaal Flores, bevelhebber der troepen van Ecuador, de nederlaag toebrengen, waarna hij terugkeerde naar Europa en met zijn jongsten broeder Antoine het buitenverblijf van den prins van Canino bewoonde. Daar hij een officier doorstoken had, die hem en Antoine, wegens vermoeden van sluipmoord op een politie-agent, in hechtenis wilde nemen, werd hij in 1836 te Rome ter dood veroordeeld. De Paus schonk hem genade, waarna hij eerst naar Amerika en toen naar de Ionische eilanden trok. Van daar werd hij wegens zijne dolzinnigheden door de Britsche regering verbannen, en hij leefde na dien tijd in Italië of ook in Brussel in bekrompene omstandigheden.
Ook laatstgenoemde stad moest hij verlaten, omdat hij betrekking onderhield met Mazzini. Nu toog hij naar Zwitserland, om onder generaal Dufour dienst te nemen, doch deze wees hem af. Na de Februarij-revolutie van 1848 ging hij naar Frankrijk, en werd voor Corsica gekozen in de Constituérende en in de Wetgevende Vergadering. Als bataljonschef aangesteld bij het Afrikaansche leger, begaf hij zich in 1849 op eigen gezag naar Parijs en werd deswege van zijn rang vervallen verklaard.
Na de troonsbeklimming van Napoleon III verkreeg hij den titel van prins en bewoonde een buitenverblijf te Auteuil. Den 10den Januarij 1870 ontving hij aldaar een bezoek van twee dagbladschrijvers, Victor Noir en Ulrich Fonvielle, die hem uit naam van Pascal Grousset — het beruchte en thans (September 1871) tot vestingstraf veroordeelde lid der Commune — rekenschap kwamen vragen wegens een beleedigend dagblad-artikel. Er ontstond eene hevige woordenwisseling, waarbij Victor Noir den prins een slag toebragt en deze zijn beleediger met een revolver doodschoot. Deze zaak baarde groot opzien; niettemin werd Pierre Napoleon door het hooggeregtshof te Tours vrijgesproken, waarna hij van den Keizer den wenk ontving, om zich eenigen tijd buiten ’s lands te begeven. Pierre Napoleon heeft eenige geschriften in het licht doen verschijnen , en eene brochure “Sur les frontières du Rhin (1868)” wordt aan hem toegekend.
Van Antoine, den jongsten zoon van Lucien, en van nog een paar dochters is niets merkwaardigs te vermelden.
Louis Bonaparte, de vierde zoon van Carlo, graaf van St. Leu en Koning van Holland. Hij werd geboren te Ajaccio den 2den September 1778, begaf zich op jeugdigen leeftijd naar Frankrijk, ontving zijne opleiding aan de artillerie-school te Chalons en klom bij het leger langzaam op, totdat Napoleon I hem met zich nam naar Italië en Egypte. Van hier bragt hij depêches over naar Parijs, waar hij met Joseph en Lucien tot aan den 18den Brumaire vertoefde, terwijl hij vervolgens als gezant naar Petersburg vertrok. Toen hij echter te Berlijn de tijding vernam van het overlijden van czaar Paul I, bleef hij er wachten totdat men hem terugriep naar Frankrijk. Terwijl eene teedere betrekking hem ruimschoots schadeloos stelde voor gemis van vorstelijken glans, zag hij zich plotselijk door Napoleon I gedwongen, om met de schoone Hortense de Beauharnais te huwen. De rang van overste en weldra die van brigade-generaal konden echter geene vergoeding schenken voor de ellenden van deze verbindtenis.
Onder het Keizerrijk werd Louis benoemd tot divisie-generaal, staatsraad en connetable, — voorts tot gouverneur-generaal van Piémont, en daarna tot commandant-generaal van Parijs. Toen in 1805 de Bataafsche Republiek zich genoodzaakt zag, van Frankrijks Keizer een koning te vragen, werd de kroon aan Louis toegewezen. Louis of liever Lodewijk deed zijn best om voor de Hollanders een Hollandsch koning te wezen. Niet alleen zocht hij verbetering aan te brengen in administratie en regtsbedeeling, — niet alleen legde hij zich met ijver toe op de Nederlandsche taal, waarin Bilderdijk hem tot gids verstrekte, — niet alleen zocht hij kunsten en wetenschappen te bevorderen; maar hij verdedigde ook de hoofdzenuw van ons volksbestaan, den zeehandel, tegen het continentaalstelsel van zijn broeder. Toen hem de troon van Spanje werd aangeboden, verklaarde hij, dat hij als koning van Holland ook zelf een Hollander was geworden. Zijne welwillendheid en weldadigheid maakten hem bemind bij het volk, zooals thans nog blijkt uit getuigenissen van velen, die de nabijheid bewonen van het lustslot “Het Loo”, waar hij veelal zijn verblijf hield. In vele opzigten was hij echter zwak en toegevend, waartoe zijne ziekelijkheid ongetwijfeld niet weinig medewerkte. Toen op bevel des Keizers een Fransch leger aanrukte onder Oudinot, om Amsterdam en de kusten te bezetten, legde hij den laten Julij 1810 ten gunste van zijn zoon de kroon neder, zonder gebruik te hebben gemaakt van de gelegenheid om zich te verrijken, en begaf zich naar Gratz in Stiermarken, waar hij onder den naam van Graaf van St.
Leu tot aan het einde van 1813 vertoefde. De rampspoeden van zijn broeder deden hem naar Parijs vertrekken, om dezen tot vrede te vermanen, maar te vergeefs. Den 30sten Maart van het volgend jaar nam hij de wijk naar Blois, toen naar Lausanne en vervolgens naar Rome. Wél benoemde Napoleon hem in 1815 tot pair van Frankrijk; doch Louis bleef in Italië, deed zich scheiden van zijne gemalin, die later als hertogin van St. Leu nu eens te Florence, dan weder te Rome woonde, en vestigde zelf zich in 1828 te Florence, waar hij zich met de beoefening van kunst en wetenschap bezig hield. Na de vlugt van zijn zoon Lodewijk Napoleon uit de vesting Ham deed de ziekelijke vader zich naar Livorno brengen, waar hij den 25sten Julij 1846 overleed. Hij heeft onderscheidene werken geschreven, waarvan wij noemen: “Marie, les peines de l’amour, ou les Hollandaises (Parijs 1814, 3 dln)”, “Mémoires de Louis B.”, “Essai sur la versiflcation”, met een deel gedichten (Florence 1828), en “Histoire du parlement anglais (Parijs 1825).” — Zijne echtgenoote, de bevallige en geestige, doch geenszins getrouwe Hortense Eugénie de Beauharnais, eene aangenomen dochter van Napoleon I, werd geboren te Parijs den 10den April 1783 en huwde volgens den wensch van laatstgenoemde, in 1802 met diens broeder Louis.
Als Koningin van Holland hield zij haar verblijf in den Haag, maar in 1810 keerde zij naar Parijs terug. Na de Honderd dagen woonde zij eerst te Augsburg, toen in Italië en vervolgens op het kasteel Arenenberg in het Zwitsersche kanton Thurgau, waar zij wegens hare weldadigheid de liefde verwierf van velen. Toen hare zonen in 1831 deel namen aan den opstand in de Romeinsche Marken, bevond zij zich in Italië. Met groote moeite en gevaar reisde zij hen achterna en vond, na den dood van den oudste, den jongste te Ancona en redde zich met hem op Fransch grondgebied. Van hier ging zij eerst naar Engeland en toen weder naar Arenenberg, waar zij den 3den October 1837 overleed. Zij schreef “La reine Hortense en Italië, en France et en Angleterre pendant l’année 1831”. Van hare 3 zonen overleed de oudste reeds in 1807 en de tweede, na den opstand in Romagna, in 1831 te Forli, terwijl de derde Charles Louis Napoleon, gewoonlijk Louis Napoleon genoemd, als Napoleon III (zie onder dezen naam) keizer van Frankrijk is geweest.
Jeróme Bonaparte, hertog von Montfort, koning van Westfalen, jongste zoon van Carlo en dus de jongste broeder van Napoleon I. Hij werd geboren te Ajaccio den 15den November 1784, ontving zijne opleiding op de militaire school te Juilly, en werd na den 18den Brumaire luitenant ter Zee. Als zoodanig vertrok hij naar St. Domingo, zeilde in 1802 als kapitein van een fregat naar Martinique, doch nam, daar Engelsche kruisers de zee onveilig maakten, de wijk naar Noord-Amerika. Te Baltimore huwde hij met Elisabeth Patterson, de dochter van een koopman, en leefde met haar zeer gelukkig, totdat Napoleon bevel gaf, om dien band te verbreken. Jeróme gehoorzaamde en keerde in Mei 1805 naar Frankrijk terug. Na eene welgeslaagde expeditie tegen den Dey van Algiers werd hij Keizerlijk prins en commandant van een linieschip, en toen als contre admiraal met 8 schepen naar Martiniqne gezonden. Na zijn terugkeer (1806) nam hij deel aan den oorlog met Pruissen en toog vervolgens met Vandamme naar Silézië.
Den 14den Maart 1807 werd hij bevorderd tot divisie-generaal en verkreeg na den vrede van Tilsit (18 Augustus 1807) het pas-verrezen koningrijk Westfalen. Nadat hij op last van Napoleon I den 22sten Augustus 1807 in het huwelijk was getreden met de prinses Katharina Frederika Sophia Dorothea van Würtemberg, werd hij den 15den November tot koning uitgeroepen en den 1sten Januarij 1808 door de standen gehuldigd. Zonder zich om het lief en leed des volks te bekommeren, bragt hij zijn leven door in koninklijke pracht, ongeloofelijke verkwisting en schandelijke buitensporigheid. Na den togt naar Rusland, waarbij hij zoo weinig dienst deed, dat men hem na den slag bij Smolensk naar Cassel terugzond, en nog vóór den slag bij Leipzig werd hij door de Kozakken uit zijne residentie verdreven. Kort daarna keerde hij derwaarts terug, om zich van de kostbaarheden der kroon meester te maken en snelde daarmede naar Frankrijk. Na den eersten vrede van Parijs ging hij naar Zwitserland, toen naar Gratz en in 1815 naar Triest. Gedurende de Honderd dagen stond hij als Keizerlijk prins en pair van Frankrijk zijn broeder ter zijde en streed dapper bij Ligny en bij Waterloo.
Op den 27sten Junij spoedde hij zich wederom uit Parijs naar Zwitserland, en de restauratie maakte een einde aan zijne staatkundige loopbaan. De Koning van Würtemberg bleef hem zeer genegen, benoemde hem tot graaf van Montfort en gaf hem het fraaije kasteel Ellwangen tot verblijfplaats. In Augustus 1812 begaf hij zich naar Oostenrijk, woonde in 1819 te Triëst, in 1821 op Schönau bij Weenen en in 1827 te Rome. In 1831 werd hij uit den Kerkelijken Staat verbannen, waarna hij zich eerst naar Lausanne en toen naar Florence begaf. In 1840 bezocht hij Engeland en België, en vroeg te vergeefs verlof om naar Frankrijk terug te keeren. Bij het uitbarsten der Februarijomwenteling (1848) was hij te Parijs, en toen zijn neef benoemd werd tot voorzitter der Republiek, ontving hij de betrekking van ambassadeur aan het hof van Spanje. Reeds den 23sten December 1848 werd hij als divisie-generaal benoemd tot gouverneur van het Hotel der Invaliden, den 1sten Januarij 1850 tot maarschalk van Frankrijk, in 1852 tot president van den Staatsraad, en door het decreet van 24 December van dat jaar tot troonopvolger.
Hij overleed den 24sten Junij 1860. Zijne eerste echtgenoote, Elisabeth Patterson, schonk hem een zoon, Jeróme Napoleon. Deze, geboren in 1803 , werd een der aanzienlijkste burgers van Maryland en overleed te Baltimore den 1sten Julij 1870, overleefd door zijne 90-jarige moeder. Diens zoon, Jeróme Napoleon Bonaparte, onderwezen op de militaire school te West-Point en luitenant in Amerikaansche dienst, begaf zich in 1853 met zijn vader naar Frankrijk, nam er dienst bij het Fransche leger en woonde den veldtogt bij in de Krim. Uit het tweede huwelijk van zijn vader (met de prinses van Würtemberg, welke haren echtgenoot steeds volgde en den 28sten November 1835 te Lausanne overleed) zijn geboren: Jeróme Napoleon, prins van Montfort, geboren te Triëst den 24sten Augustus 1814, overste in Würtembergsche dienst, en gestorven den 12den Mei 1847, — Mathilde Laetitia Wilhelmine, gehuwd met den Russischen vorst Anatole Demidoff, — en Napoleon Joseph Charles Paul, prins van Montfort, gewoonlijk prins Napoleon en door het volk Plon-Plon genaamd. Deze werd geboren te Triëst den 9den September 1822, hield gedurende zijne jeugd zijn verblijf in Italië, werd in 1831 verbannen uit den Kerkelijken Staat, trad in 1837 in Würtembergsche dienst en reisde in verschillende landen van Europa. In 1845 vertoefde bij eenige weken te Parijs, maar moest wegens zijne zamenspanning met de republikeinsche partij het land verlaten, en in 1847 bezocht hij met zijn vader nogmaals de hoofdstad van Frankrijk.
Na de Februarij-omwenteling nam hij voor Corsica zitting in de Constituérende en daarna in de Wetgevende Vergadering. In 1849 werd hij overste der Nationale garde, vervolgens ambassadeur in Spanje. In den zomer van dat jaar ontving hij in een duël met een dagbladredacteur eene gevaarlijke wonde. In 1852 werd hij prins, in 1853 divisie-generaal, en in 1854 nam hij deel aan de expeditie naar de Krim, vanwaar hij echter spoedig terugkeerde. In 1859 trad hij in het huwelijk met de prinses Clotilde van Sardinië, waarna hij in Italië streed zonder grooten roem te behalen,— in 1861 eene reis volbragt naar de Vereenigde Staten, en in 1862 naar Napels. Volgens het algemeen gevoelen gelijkt hij sterk op keizer Napoleon I.
Maria Anna Elisa, de oudste zuster van Napoleon I. Zij werd geboren te Ajaccio den 3den Januarij 1777 en huwde op 20-jarigen leeftijd met Felice Bacciocchi. In 1805 werd zij vorstin van Piombino en verwijlde, na den val van haren broeder, eerst te Bologna en vervolgens als gravin van Compigniano te Triest, waar zij in Augustus 1820 op Villa Vicentina overleed. Van hare 2 kinderen overleed haar zoon in 1833 op 19-jarigen leeftijd, terwijl hare dochter Napoleona Elisa, geboren in 1806, in 1825 met graaf Camerata te Ancona in het huwelijk trad, later van dezen scheidde en vruchtgebruikster werd van het aanzienlijk vermogen haars vaders, hetwelk na hare aflijvigheid zou overgaan op haren eenigen zoon Napoleon, die, in 1826 geboren, zee-officier werd en in 1851 secretaris van den staatsraad, maar zich den 3den Maart 1853 door zelfmoord om het leven bragt.
Marie Pauline, tevoren Carlotta genaamd, de tweede zuster van Napoleon I. Zij werd geboren te Ajaccio den 22sten April 1780, vertrok met hare bloedverwanten in 1793 naar Marseille en huwde met generaal Duphot, die in 1797 bij een opstand te Rome werd gedood. Weldra was zij wegens hare schoonheid het sieraad van het hof te Milaan en het voorwerp van veler hulde, totdat de generaal Leclerc hare hand verwierf en in 1801 haar met zich voerde naar St. Domingo. Toen haar gemaal een jaar daarna bij een Neger-oproer gesneuveld was, keerde zij naar Frankrijk terug en sloot er eene echtverbindtenis met prins Camillo Borghese. In 1806 schonk Napoleon I haar het landgoed Guastalla, dat zij behield tot aan zijn val. Gedurende de Honderd dagen was zij te Napels, zond na den slag bij Waterloo aan haren broeder al hare diamanten, die door de Engelschen genomen en naar Londen gebragt werden, vestigde zich in 1815 te Rome, en overleed te Florence, waar zij, gescheiden van haren man, leefde, den 9den Junij 1825 zonder kinderen na te laten.
Maria Annonciata, later Caroline genaamd, de 3de zuster van Napoleon I. Zij werd geboren den 26sten Maart 1782 en huwde in 1800 met Joachim Murat, die haar den 15den Julij 1808 den troon van Napels deed beklimmen. Na den dood van Murat begaf zij zich onder de bescherming van Oostenrijk en vestigde zich te Triest, waar zij, als gravin Lipona, de schoone villa Campo Marzo bewoonde. Daar de bezittingen van Murat in Frankrijk waren verbeurd verklaard, reisde zij in 1838 naar Parijs, waar haar tot schadevergoeding een pensioen van 100000 francs werd toegekend. Zij moest echter Frankrijk ruimen, en overleed te Florence in 1839. Hare 4 kinderen zijn Achille Murat, geboren den 21sten Januarij 1801, later landgebruiker en advocaat in Florida, aldaar overleden den 15den April 1847, een belangrijk werk ‘'Exposition des principes du gouvernement républicain tel qu’il a été perfectionné en Amérique” nalatende, — Lucien Napoleon Charles, geboren den 6den Mei 1803 en advocaat te New-York, Laetitia Josephine, geboren in 1802 en gehuwd met den markies Pepoli te Bologna, — en Louise Julie Caroline, geboren in 1805 en in den echt verbonden met graaf Rasponi te Ravenna.