Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Moskee

betekenis & definitie

Moskee, van het Arabisch woord mesdsjid (plaats der aanbidding) is de naam der Mohammedaansche bedehuizen, inzonderheid der kleinere, die vaak van hout opgetrokken zijn, slechts één toren hebben en tot het houden der dagelijksche godsdienstoefeningen zijn bestemd. De grootere moskeeën, waarin de godsdienstige zamenkomst des vrijdags gehouden wordt en in Turkije het gebed voor den Sultan plaats heeft, noemt men dsjami’s of koelliijeets. Deze hebben 2 en meer slanke, doorgaans met een balcon voorziene torens (minarets), met de halve maan gekroond. Van die torens wordt het volk dagelijks 5-maal opgeroepen tot het gebed.

Bij hooge feesten en openbare plegtigheden worden de minarets met lampions verlicht. De moskeeën zijn doorgaans vierkant en hebben veelal looden daken en koepels. Aan de buitenzijde zijn zij omgeven door een muur; de ingang wordt door ketens afgesloten en is zoo laag, dat men er slechts in gebogene houding kan binnentreden. De binnenmuren zijn gewit en met arabesken en spreuken uit den Koran versierd. Beelden worden er niet geduld.

De grond is met tapijten belegd en men ziet er geene tafels of banken. In het zuidoostelijk gedeelte is er een kansel (minber) voor den imam geplaatst en naar de zijde, waar Mekka ligt, bevindt zich eene versierde kast (kebla of kibla), waarin eenige Korans zijn nedergelegd, ten teeken, dat men gedurende het gebed derwaarts de oogen moet wenden. Vóór de moskee heeft men gewoonlijk een plein, en met groote moskeeën zijn doorgaans scholen (medresse's), hospitalen (imarets) of gaarkeukens voor behoeftigen verbonden. Aan de moskeeën zijn inkomsten van grondbezit toegekend. De ambtenaren der moskee zijn: de kadi, de chatib (voorbidder), de naïb (plaatsvervanger van den voorgaande), de ferrasj (schoonmaker), de ghassal (lijkwasscher), de kaïm (koster), aan wien de kandildsji (lampenopstekers) ondergeschikt zijn, en 2 boden.

< >