Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Moord

betekenis & definitie

Moord is een misdrijf tegen het leven van den persoon. Het is een gewijzigde vorm van een ander, een meer algemeen, begrip, namelijk van manslag. Manslag heet elke daad, die aan een persoon het leven ontneemt. Het is eene der misdaden, die het eerst strafbaar zijn gesteld.

De oudere regten maken natuurlijk nog niet de fijnere onderscheidingen in de strafbare daden, die het nieuwere regt kent. Het oude Romeinsche regt straft met gelijke straf al de daden, die den dood van een persoon ten gevolge hebben; pas de Lea Cornelia de Sicariis et venificiis — de wet over moordenaars en giftmengers van Sulla — (zie aldaar) voert enkele onderscheidingen in, maar stelt toch nog met moord een aantal handelingen gelijk, — wanneer daaruit gevaar voor het leven kan ontstaan — die naar onze begrippen van strafregt streng van moord en manslag moeten worden afgescheiden. Keizerlijke rescripten en Senaatsbesluiten vullen later die wet aan, en wijzigen haar, verklaren haar toepasselijk op vele gevallen, daarin oorspronkelijk niet opgenomen, voeren dan eens weêr naauwkeuriger strafregterlijke begrippen in, maar maken zich dikwijls ook schuldig aan het stichten van willekeurige begripsverwarringen.

Het oud-Germaansche regt erkent in vele gevallen den doodslag als regtmatig en geoorloofd. Vooral zoolang de regtstaat nog weinig magt heeft, is het individu de handhaver van zijn eigen regt, de wreker van het geleden onregt, de beschermer van zijne eigene eer, en van die zijner verwanten. De Germaan bemint den strijd ter beslissing van onderlinge geschillen, tot bevestiging van zijn aanzien onder zijns gelijken, tot herstel van grieven, hem aangedaan in zijnen persoon, zijne bezittingen of zijnen goeden naam. Mits die strijd openlijk worde gestreden. Van geheime aanslagen heeft hij een afschuw; vergiftiging, manslag, gevolgd door het verbergen van het lijk, het rondwaren met booze bedoelingen worden het eerst als zware misdrijven bij hen aangemerkt.

De Constitutio Criminalis Carolina, het eerste volledige Duitsche Strafwetboek uit den tijd van keizer Karel V, ongeveer in ’t midden der zestiende eeuw, toont ons reeds grooten vooruitgang op dit terrein; in een twintigtal artikels behandelt het den doodslag naauwkenrig en uitvoerig, met het oog op de meest voorkomende gevallen en acht slaande op begrippen, waaromtrent toentertijd in de strafregtstheorie de grootste onzekerheid bestond, zoo mede op de leer van de schuld en het leveren van het bewijs van de schuld. Het nieuwere strafregt heeft het onderscheid tusschen de daden, die ’t leven ontnemen, en die, waaruit gevaar voor het leven ontstaat, tusschen de schuld aan de daad en de daad zelve en tusschen de verschillende graden van schuld tot meerdere klaarheid gebragt.

Ons wetboek van Strafregt, de Code Pénal in 1810 hier te lande ingevoerd, op zich zelf beschouwd een tamelijk welgeslaagd product van wetgevenden arbeid van Napeléon I, maar toch het minste van de toen gelijktijdig vervaardigde Codes, is natuurlijk op die baan van ontwikkeling lang niet meer vooraan, maar wordt sints lang overtroffen door de in deze eeuw in Duitschland nieuw ingevoerde wetboeken van Strafregt.

De bepaling van manslag, die de Code geeft, luidt aldus: „Nederlaag van een mensch wordt doodslag of manslag genoemd.” Wordt die begaan met „voorbedachten rade of geleider lage”, dan is het misdrijf „moord." Het opzet, de bewustheid of bedoeling om iemand te dooden maakt iemand dus wel schuldig aan manslag — meurtre of homicide — (natuurlijk als de daad werkelijk geschied is) maar nog niet aan moord. Daarvoor is noodig: „Voorbedachte rade” — préméditation — of „geleider lage” — guet-apens. Met voorbedachten rade wordt de doodslag begaan, wanneer vóór de daad het opzet genomen is, — het plan beraamd is — (de eerste uitdrukking is die van de officiële vertaling onzer strafwet) om eenen bepaalden persoon of zelfs dengene, dien men vindt of ontmoeten zal, aan te vallen, zelfs wanneer dit plan mogt afhankelijk gesteld zijn van eenig voorval of zekere voorwaarde. Met geleider lage handelt hij, die iemand op een of meer plaatsen voor korteren of langeren tijd opwacht, om hem het leven te benemen, of ook maar, om daden van geweldpleging tegen hem uit te oefenen.

Men ziet, dat het onderscheid tusschen manslag en moord wordt gelegd in het verschil in schuldgraad. Met het oog hierop stelt de wet nog afzonderlijk strafbaar „manslag uit onvoorzigtigheid” — hier kan van moord natuurlijk geen sprake zijn — die begaan wordt door hem, die „onwillig” den dood van een mensch veroorzaakt door onhandigheid, onbedrevenheid , onvoorzigtigheid, onoplettendheid, achteloosheid of door het verzuimen van reglementen. Natuurlijk is de straf voor dit misdrijf veel zachter, dan die voor de andere vormen van manslag.

Naar aanleiding van den persoon, tegen wien het misdrijf bedreven wordt, behandelt de Code afzonderlijk de vadermoord, de verwantenmoord, de kindermoord, de vorstenmoord en de moord op de leden van het koninklijk huis. De vader- en verwantenmoord — Parricide — wordt begaan op alle wettige, natuurlijke of aangenomen — adoptieve — ascendenten. (Ons tegenwoordig regt heeft de adoptie afgeschaft en kent dus ook geene adoptieve ad — en descendenten meer.) De gequalificeerde doodstraf voor parricide is reeds afgeschaft in 1854, zooals in 1870 de doodstraf zelve in de meeste gevallen vervangen is door levenslange tuchthuisstraf. Vorstenmoord wordt met vadermoord gelijk gesteld. (Zie Majesteitschennis.) Kindermoord is de doodslag van een jonggeboren kind.

De wettelijke grenzen tusschen moord, manslag en manslag uit onvoorzigtigheid komen bij deze gequalificeerde misdrijven te vervallen: des te meer wordt hier aan den regter speelruimte gelaten in het beoordeelen van de mate van de schuld en in de toepassing van de straf. Vergiftiging, castratie — ontmanning — en abortus — afdrijving van de vrucht — zijn specifieke misdrijven, die afzonderlijk behandeld en strafbaar gesteld worden. De mate van straf wordt dikwijls van de gevolgen der daad afhankelijk gesteld. Bijzonder hard is de strafregterlijke verantwoordelijkheid, die wordt ingevoerd door de strafregterlijke bepaling, „dat als schuldig aan moord zullen gestraft worden alle kwaaddoeners, hoe ook genaamd, die ter uitvoering van hunne misdaden pijnigingen in het werk stellen of bedrijven van wreedheid plegen: „qui emploient des tortures ou commettent des actes de barbarie”. (zie Mishandeling.)

Manslag en mishandeling, die begaan zijn ter gelegenheid van oproerige zamenrotting of met opstand en plundering, zullen toegerekend worden aan de hoofden, beleggers, aanstokers en opzetters van die zamenrottingen, weerspannige of plunderende benden, zoodat zij, alsof zij persoonlijk schuldig waren aan de misdrijven, zullen gestraft worden met dezelfde straffen, als zij, die werkelijk de daden hebben bedreven.

Gequalificeerd wordt de manslag ook, wanneer hij in verband met een ander misdrijf wordt gepleegd, ’t zij tegelijkertijd, er vóór of na, mits de strekking zij, om de andere misdaad te vergemakkelijken of te verhelen. De manslag is, evenals de mishandeling, verschoonbaar — excusable — als hij geprovoceerd is geworden door zware gewelddadigheden tegen den persoon. Bij moord — in den engeren zin — kan natuurlijk geene provocatie te pas komen. Vader- en verwanten-moord — dus ook vorstemoord — eigenlijk manslag—, is volgens den Code nooit verschoonbaar.

Het verschoonbare misdrijf wordt met eene veel ligtere straf bedreigd. Castratie is verschoonbaar, als zij geprovoceerd is geworden door eene onmiddellijk voorafgaande gewelddadige schennis der eerbaarheid. Moord — manslag eigenlijk — van den eenen echtgenoot op den anderen is alleen dan verschoonbaar, als het leven van hem, die den manslag beging, op dat oogenblik zelf door den ander in dringend gevaar was gebragt. Nogtans pleegt de man verschoonbaren manslag op zijne vrouw en haren medepligtige, als hij hen doodt op het oogenblik, dat hij hen in de echtelijke woning op heeterdaad — en flagrant délit — op overspel betrapt. Eveneens is de manslag excusable, wanneer die gepleegd wordt bij gelegenheid, dat men een indringer wil afweren, die zich door inklimming den toegang wil verschaffen tot een bewoond huis en daartoe behoorende aanhoorigheid.

Het afweren van dergelijke inklimming bij nacht heeft het karakter van noodweer: in dit geval wordt de strafbaarheid van het misdrijf geheel weggenomen. Zoo ook bij zoogenaamden „noodstand”, dat is een toestand, waarin twee regten van gelijke beteekenis en omvang zoodanig met elkander in conflict komen, dat beide naast elkander niet kunnen blijven bestaan. Zoo begaat de arts geen misdrijf, die het leven van de vrucht opoffert, om dat van de moeder te redden. Geen manslag of eenig ander misdrijf bestaat er natuurlijk daar, waar de daad bedreven wordt krachtens bevel van de wet of gelast is door het wettig bestaand gezag. Wanneer iemand handelt, dat is gebruik maakt van zijne krachten om een verschijnsel in de buitenwereld te objectiveren, daartoe gedwongen door overmagt, of, wanneer hij handelt in een toestand van zinneloosheid, dan ontbreekt bij hem het element schuld, en kan zijne daad dus niet tot misdrijf gestempeld worden.