Mishandeling is eene soort van injurie, en wel eene zoogenaamde „realinjurie” (zie Injurie). Zij bestaat in de ligchamelijke beleediging van een persoon, zonder dat de dood het gevolg is van de geweldpleging. In den laatsten tijd stelt de strafwetgever bij de beschaafde natiën ook de mishandeling van dieren strafbaar. Mishandeling heeft plaats door daden, niet door woorden: door het bezigen van woorden kan men zich tegenover een derde schuldig maken aan een ander misdrijf, zooals: hoon, laster of bedreiging; mishandeling in den zin van de strafwet wordt daardoor niet gepleegd.
Elke ligchamelijke beleediging is, in ruimen zin genomen, eigenlijk eene mishandeling, maar daarom nog niet als zoodanig door de wet strafbaar gesteld. Onze Code Pénal kent niet het misdrijf van het „toebrengen van ligchamelijk leed”, hetwelk wel in sommige nieuwere Duitsche wetgevingen wordt aangetroffen. De meest gewone vorm van mishandeling — men zou kunnen zeggen den grondvorm — wordt in ons wetboek strafbaar gesteld onder den naam van „het toebrengen van kwetsuren, slagen of stooten”, —faire des blessures ou porter des coups — zooals de Fransche tekst het uitdrukt. De regtsleer-jurisprudentie vat die uitdrukkingen zoo ruim mogelijk op, en verstaat er onder: stompen, slaan,stooten, kwetsuren en verwondingen en verminkingen veroorzaken, laten vallen door iemand omver te loopen, duwen, met harde voorwerpen in aanraking brengen. bijv. met steenen gooijen, enz.; maar kan er toch niet elke beleediging aan het ligchaam onder brengen, zoodat er niet invalt: het duwen en dringen zonder stooten en vallen, en zonder dat eene kwetsuur, wonde of verminking volgt. Iemand aan het haar trekken, in ’t gezicht spuwen, iemand voorzigtig opnemen en boven ’t water houden', zijn b. v. handelingen, die onder ons tegenwoordig regt straffeloos gepleegd kunnen worden. Onze wet onderscheidt in de eerste plaats of de mishandeling den ambtenaar of den bijzonderen persoon treft.
Eenvoudige mishandeling van een particulier wordt verzwaard door de omstandigheid, „dat uit de gewelddadigheid eene ziekte of een beletsel om te werken is ontstaan van meer dan twintig dagen.” Die termijn is een zoogenaamde „fatale termijn”: de strafbaarheid van de mishandeling wordt afhankelijk gesteld van een latere omstandigheid, die ligt buiten den wil en buiten de magt van den misdadiger. De aanklager, het Openbaar Ministérie moet natuurlijk én het bestaan én den wettelijken duur van de ziekte of van het beletsel om den dagelijkschen arbeid te doen, bewijzen: de straf wordt dus mede bepaald door een gevolg, dat de misdadiger niet gewild, noch bedoeld, noch gekend kan hebben. De straibaarheid wordt verhoogd, zoowel voor het geval dat ziekte of beletsel om te werken al of niet het gevolg is van de mishandelingen, wanneer deze is gepleegd met „voorbedachten rade of met geleider lage, „avec préméditation ou guetapens”. Het begaan van de voormelde gewelddadigheden jegens wettige of natuurlijke ouders en grootouders wordt den bedrijver zwaarder aangerekend, dan dergelijk feit tegenover ieder ander. Vroeger was dit in de Code Pénal, evenals vadermoord en verwantenmoord, een zelfstandig, zoogenaamd „gequalificeerd misdrijf”, hetwelk is afgeschaft door de wet van 29 Junij 1854 Stbl. N°. 103, die, in het algemeen, en ook hier in deze matérie, verzachting van straffen heeft aangebragt.
„Bedreiging en geweldpleging tegen degenen, die met het openbaar gezag bekleed zijn en die de openbare magt in handen hebben”, wordt als afzonderlijk misdrijf in ons wetboek behandeld — hoewel minder juist: de omstandigheid, dat een ambtenaar het voorwerp der mishandeling is, behoort den dader eenvoudig als verzwarende omstandigheid in rekening gebragt te worden. De wetgever is door die afzonderlijke behandeling in meerdere onlogische onderscheidingen en gevolgtrekkingen vervallen. Het toebrengen van slagen — frapper, zegt de Fransche tekst — aan een magistraatspersoon, die in functie is, of naar aanleiding althans van eene zijner ambtsdaden, wordt verschillend zwaar gestraft, al naar mate er al of geene kwetsuren, blessuren, of „ziekte" — zonder nadere tijdsbepaling — uit ontstaan, en of al dan niet bloedstorting het gevolg er van is geweest: —omstandigheden, waarop bij de mishandeling van particulieren volgens de wet geene acht wordt geslagen: en de dader beloopt de doodstraf, als tengevolge van de mishandeling binnen veertig dagen de dood van het slagtoffer is gevolgd. Voorbedachte raad en geleider lage zijn ook hier wederom teekenen van hoogeren schuldgraad en dus aanleidingen voor het uitspreken van zwaardere straffen. Kwetsuren, toegebragt met de bedoeling om te dooden worden gequalificeerd als „Manslag” (zie Moord.) Bij sommige andere misdrijven is het bedrijven van mishandelingen eene bijkomende, en dan verzwarende omstandigheid, b. v. bij „bedelarij landlooperij”, — vagabondage —, en bij „onwettige gevangenhouding” (zie Inhechtenisneming). Mishandeling door onvoorzigtigheid, niet moedwillig, wordt natuurlijk niet zoo zwaar gestraft als de moedwillige. Enkele mishandelingen vormen wederom zelfstandige misdrijven, zooals: „ontmanning”, — castration — en het afdrijven van de vrucht — abortus, avortement — om het even op welke wijze het doel bij het laatste misdrijf beoogd of bereikt wordt. Aanranding van de eerbaarheid, ook waar zij met mishandeling gepaard gaat, wordt ook als een zelfstandig misdrijf behandeld en gestraft.
Mishandelingen zijn, evenals de doodslag, verschoonbaar, in geval zij uitgelokt, geprovoceerd zijn door zware gewelddadigheden jegens een persoon gepleegd: zoo ook, indien zij strekken om bij dag het inklimmen, inbreken of indringen in een bewoond huis of de aanhoorigheid daarvan af te weren. Eveneens is de castratie verschoonbaar, zoo zij geschiedt ten gevolge van eene onmiddellijk daaraan voorafgaande schennis der eerbaarheid met geweld ondernomen. De strafbaarheid en het karakter van misdrijf vervalt geheel, zoowel bij mishandelingen als bij manslag, zoo de geweldplegingen strekten tot wettige zelfverdediging of tot verdediging van een ander, si les coups — etc. — étaient commandés par la nécessité actuelle de la légitime défense de soi-même ou d’autrui. De dadelijke noodzakelijkheid bestaat, wanneer men des nachts de inklimming of de inbraak in een bewoond huis wil tegengaan, en waar men zich verdedigt tegen de bedrijvers van diefstal en plundering met geweld ondernomen. Het nieuw ontwerp voor ons Nederlandsch Strafwetboek behandelt de afdeeling „mishandelingen” eenvoudiger, doelmatiger en logischer, dan de Code Pénal. Gelukkig kan de slechte strafwet niet meer zoovele ongelukkige gevolgen hebben, nu, vooral na de wet van 1854, de strafregter meerdere magt heeft gekregen in de toepassing van de straf door de uitbreiding van de leer der „verzachtende omstandigheden.”