Montecuculi (Raimund, graaf von), een Duitsch rijksvorst en hertog van Melfi, tevens een uitstekend Oostenrijksch veldheer, geboren in 1608 te Modena uit een zeer oud geslacht, trad in dienst bij de Oostenrijksche artillerie onder zijn oom, den veldtuigmeester Ernst, graaf von Montecuculi, nam in 1627 deel aan een veldtogt in Duitschland en werd in 1629 kapitein. Als ritmeester van een regiment dragonders streed hij in 1631 bij Breitenfeld, waar hij zwaar gewond en gevangen genomen werd. Vervolgens onderscheidde hij zich bij Nordlingen (1634) en besliste de zegepraal bij het bestormen van Kaiserslautern (1635). In Bohemen echter, waar hij de Zweden wilde beletten over de Elbe te trekken, werd hij geslagen en geraakte bij den aftogt in krijgsgevangenschap.
Na zijne uitwisseling (1642) voegde hij zich weder bij de Keizerlijke armee in Silézië, versloeg het vijandelijk leger bij Troppau en ontzette Brieg. In 1644 werd hij tot luitenant-veldmaarschalk en tot lid van het krijgscomité benoemd, — in 1645 ondersteunde hij aartshertog Leopold in den strijd tegen Rakoczi, vorst van Siebenbürgen, en versloeg in 1647 de Zweden bij Triebel in Silézië, waarna hij tot generaal der kavallerie werd benoemd. In 1648, na den dood van Holzapfel, voerde hij het opperbevel over het Keizerlijk leger. Daarna deed hij reizen naar Zweden en Italië. Sedert 1651 nam hij deel aan de zittingen van het krijgscomité en werd tot plaatsvervangend voorzitter van het opperste krijgscomité te Regensburg benoemd. In 1657 ondersteunde hjj Johan Casimir, koning van Polen, tegen Rakoczi en de Zweden en dwong laatstgenoemden Vorst om vrede te sluiten met Polen. In 1658 zag hij zich tot veldmaarschalk verheven en werd ter hulp gezonden naar den koning van Denemarken, die bedreigd werd door de Zweden. Hij vereenigde zich bij Küstrin met de troepen van den Keurvorst van Brandenburg, verdreef de Zweden uit Jutland en Fünen en trok daarop naar Pommeren, waar hij Damgarten, Anklam, Demmin en Ukermünde veroverde.
Na den Vrede van Oliva (1660) werd hij geheimraad en gouverneur van Raab, verkreeg daarna het opperbevel tegen de Turken, die een inval hadden gedaan in Siebenbürgen, en dwong hen het land te verlaten. Hij moest evenwel terugtrekken, maar verijdelde door een schrander dralen alle ondernemingen van het vijandelijk leger tot aan de komst der Franschen, die hem de overwinning bij St. Gotthard hielpen behalen. In 1668 werd hij voorzitter van het krijgscomité. Toen Lodewijk XIV in 1672 een inval deed in de Nederlanden, ontving Montecuculi het opperbevel over het Keizerlijk hulpkorps, dat zich met de armee van den Grooten Keurvorst vereenigde, maar durfde geen beslissenden slag wagen en legde in 1673 het kommando neder. In den zomer echter van dat jaar verdreef hij Turenne uit Duitschland, vereenigde zich met het leger van den prins van Oranje en veroverde Bonn. In 1675 voerde hij tegen Turenne wederom het bevel over de Keizerlijke troepen. De beide veldheeren voerden velerlei bewegingen uit, doch ontweken den beslissenden slag, totdat Turenne op den 27sten Julij 1675 sneuvelde, waarna Montecuculi de terugtrekkende Franschen tot aan den Elzas vervolgde en Hagenau en Zabern belegerde.
Toen echter Condé in het strijdperk verscheen, verliet hij den Elzas en eindigde zijne krijgsmansloopbaan met de belegering van Philipsburg. Na dien tijd vertoefde hij meestal aan het Keizerlijk Hof en zocht den omgang van geleerde mannen. De Leopoldinische Académie voor Natuurkunde werd door hem gesticht, terwijl hij ook nog deel nam aan de behandeling van staatszaken. In 1679 werd hij door keizer Leopold tot Duitsch rijksvorst verheven en door den Koning van Napels met het hertogdom Melfi beleend. Hij overleed te Linz den 16den October 1681. Hij schreef: „Memoria della guerra ed instruzione d’un generale (1703)”, en zijne: „Opere complete” zijn in 1807—1808 in 2 deelen in het licht verschenen.