Molen (Een) is een werktuig, hetwelk dient tot verbrijzeling van verschillende zelfstandigheden, hetgeen geschieden kan door wrijven, stampen, snijden enz. Naar den aard der grondstof geeft men aan die werktuigen de namen van koren-, beenderen-, cement-, gipsmolens enz., en naar gelang hunner inrigting die van maal-, wrijf-, stamp-, slag- en zaagmolens. Daar molens uit raderwerk zijn zamengesteld, heeft men dien naam ook wel gegeven aan werktuigen, welke een geheel ander doel hebben, zooals spinmolens, volmolens enz. Ook strekt die naam zich wel eens uit tot werktuigen, waarin de verbrijzelde stof eene andere werking ondergaat, bijvoorbeeld kruidmolens en papiermolens.
Voorts heeft men molens, die enkel tot opmaling dienen en niet wegens de beweegkracht, maar wegens hun doel den naam van watermolens dragen, — alsmede anderen, die enkel zijn ingerigt om eene geweldige persing voort te brengen, zooals de oliemolens. Bezigt men echter alleen het woord „molen” zonder eenige bijvoeging, dan verstaat men daardoor alleen korenmolens, die weder in meel- en pelmolens enz. worden verdeeld. In alle molens vindt men een zamenstel van in elkander grijpende raderen, waardoor de oorspronkelijke beweging versneld en doelmatig aangewend wordt. Naar de kracht, waardoor de molens in beweging gebragt worden, verdeelt men ze in handmolens, rosmolens, windmolens, watermolens en stoommolens. De handmolens worden met de hand of als tredmolens ook wel met de voeten in beweging gebragt. Men heeft watermolens met een bovenslags- en met een onderslagsrad naar mate het water van boven op de schoepen valt of er onder tegenaan stroomt, alsmede met een middenslagsrad, als het water van eene hoogte beneden de as op de schoepen valt. Intusschen worden ook vele watermolens door horizontale waterraderen (turbines) voortgestuwd en vormen alzoo eene vierde soort. Men heeft windmolens met horizontale en met verticaal staande vleugels, doch deze laatste zijn de meest algemeene.
Men heeft er, die men in hun geheel naar den wind kan draaijen, en ook andere, waarvan alleen de kap draaibaar is; deze zijn in ons Vaderland uitgevonden. Men heeft watermolens, die op vaartuigen gebouwd, in eene snel stroomende rivier geplaatst en alzoo niet aan eene enkele plek gebonden zijn; doch de meeste watermolens vindt men op den oever, terwijl het water door middel van eene geul derwaarts loopt. — Het voornaamste deel van den korenmolen vormen de molensteenen, die eene schijfvormige gedaante hebben en gewoonlijk van zandsteen, poreuse kwarts enz. vervaardigd worden. De onderste, van groeven voorziene steen ligt vast, doch de bovenste — de looper — draait rond, en tusschen die beide steenen wordt het graan verbrijzeld. Men heeft in de jongste jaren aan de molens vele verbeteringen aangebragt. Vooral zijn er Amerikaansche molens in gebruik gekomen , voorzien van eene reeks van toestellen, waardoor het koren vooraf gezuiverd wordt. Ook heeft men daarbij voor eene doelmatige afkoeling gezorgd. Daarvan is het gevolg, dat het meel, op naar Amerikaansche wijze ingerigte molens gemalen, veel langer goed blijft. In plaats van molensteenen gebruikt men tegenwoordig ook wel cylinders.
De meelbereiding is volgens Plinius eene uitvinding van Ceres, doch de Spartaansche sage kent de uitvinding daarvan toe aan den Leleger Myles. Het feit, dat Zeus (Jupiter) den naam droeg van Molenaar (Myleus) geeft getuigenis van den hoogen ouderdom dier uitvinding. Oude Egyptische muurschilderingen bevatten mortieren en zeven en doen ons dus zien, dat men daarmede het meel verkreeg. De Indianen te Monterey en de Nubiërs wrijven de graankorrels fijn tusschen twee steenen, welke men met de handen tegen elkaar schuift. Daardoor is men ongetwijfeld tot de uitvinding der molensteenen gekomen, die men reeds bij Mozes en Homerus vermeld vindt. Ook zijn er opgegraven bij Abbeville; doch deze hadden slechts eene middellijn van 30 Ned. duim.
Zulke molensteenen vindt men ook thans nog in het Oosten en in China. Te Pompeji heeft men weer andere molensteenen opgedolven, en wel van veel grooteren omvang. Bij het bezigen van zware molensteenen bragt men ze in beweging met paarden, ezels of ossen. Een onderslagswatermolen wordt reeds beschreven door Vitruvius. In ons Vaderland bouwde men in 1439 den eersten windmolen. In de eerste helft onzer eeuw kwamen allengs de stoommolens in gebruik, en vooral de houtzaagmolens worden in ons land in den laatsten tijd met stoom gedreven, terwijl ook stoomkorenmolens, stoomwatermolens (stoomgemalen) enz. niet ontbreken.