Molé. Onder dezen naam vermelden wij:
Matthieu Molé, een verdienstelijk Fransch staatsman, geboren in 1584. Hij werd in 1614 procureur-generaal en in 1641 voorzitter van het Parlement te Parijs. Gedurende de onlusten der Fronde verdedigde hij zoowel de regten van het Parlement als de voorregten der Kroon en zocht den vrede tusschen de verschillende partijen tot stand te brengen. Ook bij de oproerigheden van het graauw te Parijs legde hij eene ongemeene standvastigheid aan den dag. In 1650 werd hij zegelbewaarder en overleed den 3den Januarij 1656.
Matthieu Louis, graaf Molé, een nakomeling van den voorgaande en desgelijks een begaafd staatsman. Hij werd geboren te Parijs den 24sten Januarij 1781. Zijn vader, in 1788 voorzitter van het Parlement, verloor in 1794 het hoofd onder het mes der guillotine, doch de zoon vertoefde gedurende de Revolutie in Zwitserland en in Engeland, keerde in 1796 naar Frankrijk terug, verwierf door zijn: „Essai de morale et de politique (1806; 2de druk 1809)”, waarin hij de heerschappij van Napoleon als eene staatkundige noodzakelijkheid beschouwde, de gunst des Keizers, werd requestmeester, in 1807 prefect van het departement Cote d'Or, in 1809 staatsraad, kort daarna directeur-generaal van bruggen en wegen, graaf van het Keizerrijk en in 1813 minister van Justitie. Na den afstand van Napoleon 1 legde hij zijne betrekkingen neder, maar toen de Keizer van EIba terugkeerde, belastte hij zich weer met het toezigt op de bruggen en wegen en behield dat ambt ook na de Restauratie. In Augustus 1815 werd hij pair van Frankrijk en in December in het kabinet-Richelieu minister van Marine. Na de Julij-omwenteling van 1830 belastte hij zich in het eerste ministérie van Louis Philippe met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, zorgde dat de Koning als zoodanig erkend werd door de Buitenlandsche Mogendheden door de politiek der non-interventie te verkondigen, doch moest reeds den 2den November 1830 plaats maken voor den hertog de Broglie. Bij de aftreding van het ministérie Thiers (25 Augustus 1836) werd hij met de vorming van een nieuw kabinet belast, hetwelk hij zamenstelde uit de doctrinairen Guizot, Persil en Duchâtel, terwijl hij zelf het voorzitterschap en de portefeuille van Buitenlandsche Zaken aanvaardde. Toen in 1837 de doctrinairen aftraden, behield hij volgens den wensch van het Hof zijne betrekking en vormde met Montalivet, Salvandy, Laplace en Barthe een nieuw kabinet, waarin hij wederom het voorzitterschap bekleedde.
Daar de buitenlandsche politiek van Molé, wegens de ontruiming van Ancona en den loop der zaken in België in Januarij 1839 door de verschillende partijen met hevigheid werd aangevallen, werden de Kamers ontbonden. De verkiezingen vielen echter zoo ongunstig uit, dat hij den 8sten Maart 1839 met zijne ambtgenooten aftrad. Na dien tijd nam hij in de Kamer der Pairs slechts zelden deel aan de beraadslagingen. In 1840 werd hij lid der Fransche Académie. Bij de Februarij-omwenteling van 1848 zag hij zich gekozen tot lid van de Constituante en van het Wetgevend Ligchaam, doch hoewel hij tot de uitstekendste redenaars behoorde, trad hij zelden op den voorgrond. Na den staatsstreek van 2 December 1851 keerde hij tot het ambteloos leven terug en overleed den 23sten November 1855.