Melodrama noemt men in het algemeen ieder met muziek verbonden tooneelstuk, maar vooral eene soort van drama, waarin de declamatie begeleid wordt door instrumentale muziek. Deze laatste dient om de gewaarwordingen, door het dichtstuk opgewekt, te versterken. De muziek heeft dus hier geene zelfstandige ontwikkeling, zooals in de opera, maar wordt geheel en al beheerscht door de declamatie. Alzoo bestaat deze steeds uit afgebrokene, vaak zeer korte, slechts eenige accoorden voortbrengende deelen, welke niet eens zamenhangen.
In een monodrama is slechts één persoon, en in een duodrama zijn twee personen werkzaam. In Duitschland bewerkte het eerst de dichter en tooneelspeler Johann Christian Brandes (1775) de cantate „Ariadne” en later Friedrich Wilhelm Gotter de „Medea” tot een melodrama, en Benda leverde voor beide stukken de muziek. Zij vonden grooten bijval en onderscheidene navolgers. Zoo ontstonden „Ino” en „Kephalus en Procris” van Reichardt, — „Sophonisbe” van Neefe, — en „Lampedo” van den abt Vogler. Toch bleef het melodrama niet lang in den smaak, omdat het voor één persoon onmogelijk is een dramatischen toestand naar eisch voor te stellen. Om hieraan te gemoet te komen, gaf men aan het melodrama een lyrischen vorm, doch hierdoor verviel men tot het kwaad, dat wel gewaarwordingen ontboezemd, maar geene handelingen aanschouwelijk gemaakt werden. Dit gaat reeds beter in het duodrama, hoewel ook daarbij de hulpmiddelen nog altijd zeer beperkt zijn. Daar komt nog eene andere moeijelijkheid bij.
Men gaf aan het melodrama een ernstig karakter, om de componisten in de gelegenheid te stellen tot het schilderen van hartstogtelijke gevoelens. Daar echter de handeling binnen enge grenzen besloten bleef, was ook daarmede niet veel gewonnen. In plaats dat de muziek de declamatie versterkte, liep de declamatie gevaar in zang te ontaarden. Wél zou men kunnen beweren, dat de muziek den indruk van grootsche natuurverschijnselen op den spreker kan weérgeven, doch zulke natuurverschijnselen zijn zeldzaam. Eindelijk benadeelt ook de afwisseling van declamatie en muziek den indruk van het geheel. De dichter van een melodrama is van meening, dat hij den componist niet genoeg gelegenheid verschaft om zijne kunst in toepassing te brengen, wanneer hij zich niet beijvert, om gestadig strijdende gewaarwordingen op te voeren, doch daardoor ontstaat een volslagen gebrek aan eenheid in de compositie. Uit dit alles blijkt, dat het melodrama steeds een ondergeschikten rang zal bekleeden in de kunst.