Meerval (Silurus) is de naam van een visschengeslacht van de orde der Weekvinnigen (Malacopterigii) en van de afdeeling der Buikvinnigen (Abdominales).
Het onderscheidt zich door een breeden, platten, ongeschubden kop, door draadvormige baardvezels aan den bek, door 4 tot 14 stralen in het kieuwenvlies, en door een doornachtig voorste beentje der borstvin of ook door een doornachtigen eersten straal der rugvin, alsmede door eene sterke, hartvormige zwemblaas. De gewone Europésche meerval, ook wels (Silurus glanis L.) genaamd, heeft eene rugvin zonder stekels en 6 baardvezels. Hij is na den steur de grootste riviervisch en wordt in de aanzienlijkste rivieren van Europa en Azië gevangen. In de Donau zijn er van 150 Ned. pond. In ons Vaderland vond men te voren dien visch in het Haarlemmer Meer.
Hij heeft een bollen, groenachtig zwarten rug en een licht-groenen buik, en het geheele ligchaam is met onregelmatige zwarte vlekjes bezaaid. De vinnen zijn geelachtig met blaauwachtige randen, en de borstvinnen hebben een langen, sterk getanden doorn, terwijl de staartvin rond is. Zijn vleesch is wit, vet en zoet van smaak en wordt gezouten en gedroogd verzonden. Ook het vet wordt gedroogd en gebruikt, en van de zwemblaas maakt men vischlijm.