Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Maten en gewigten

betekenis & definitie

Maten en gewigten. Om zich eene voorstelling te vormen van lengte-uitgebreidheden, oppervlakken en ligchamelijke inhouden, vergelijkt men deze met andere, wier afmetingen vastgesteld en tot grondslag van vergelijking aangenomen zijn. Aan deze laatsten geeft men den naam van maat. Het vergelijken van deze met onbekende lengten, oppervlakken en inhouden noemt men meten.

Men merkt daarbij op, hoe vaak de maat in het te metene begrepen is. Gemaks- en naauwkeurigheidshalve hebben de maten zoowel veelvouden als onderdeelen. Aan eene verzameling van met elkander in verband staande maten geeft men den naam van stelsel. Een goed stelsel moet zich onderscheiden door een vasten grondslag en door een goed verband. De oudste lengtematen zijn ontleend aan de lengte van deelen van het menschelijk ligchaam, aan elleboog, voet, handpalm en duim. Den elleboog of de el verdeelde men in halven, kwarten, achtsten enz., maar de lengte der el zelve was op verschillende plaatsen verschillend. De schrandere Huygens stelde daarom reeds in 1673 voor, de lengte van den secondeslinger (weinig verschillend van de Nederlandsche el of den meter) tot grondslag te leggen voor een algemeen in te voeren stelsel van maten en gewigten. Hetzelfde werd in 1749 aanbevolen door Bouguer en Lacondamine; de eerste wees op de lengte van den secondeslinger op 45° N.B. en de tweede op die lengte onder den evenaar.

Eindelijk werd in 1791 door Borda, Lagrange, Laplace, Monge en Condorcet voorgesteld om een veertig millioenste van een meridiaan der aarde als lengteeenheid aan te nemen. Op last der Fransche regéring is toen eene naauwkeurige graadmeting geschied, waardoor men de lengte van den meter (Ned. el) heeft bepaald. Het is echter later gebleken, dat de naauwkeurigheid dier graadmeting nog eenigzins te wenschen overliet, zoodat men beter had gedaan, naar den raad van onzen landgenoot Huygens te luisteren. Van den meter heeft men toen een normaaltalon van platina vervaardigd, welke bij 0° C. de juiste lengte heeft. Voorts werden door het Fransche Bewind uitnoodigingen gerigt tot de gealliëerde Mogendheden, om afgevaardigden te zenden naar een congrès, hetwelk omtrent de belangrijke aangelegenheid der maten en gewigten te Parijs zou worden gehouden. Van wege de Bataafsche Republiek trokken de hoogleeraren J.H. van Swinden en H. Aeneae derwaarts. De zittingen namen een aanvang den 28sten November 1798 en eindigden in het midden van Julij daaraanvolgende.

Van Swinden werd benoemd om een algemeen verslag van de zittingen te geven aan het Instituut, en volbragt die taak op eene loffelijke wijze, gelijk zijne: „Verhandeling over volmaakte maten en gewigten (1802, 2 dln)” een overzigt geeft van het geheele stelsel. Dit laatste wordt ook het tiendeelig stelsel genaamd, want voor lengtematen heeft men den meter (Ned. el), den decameter (10 meter, Ned. roede) en den kilometer (100 decameter, Ned. mijl), —en voorts den decimeter (0,1 meter, Ned. palm), den centimeter (0,1 decimeter, Ned. duim) en den millimeter (0,1 centimeter, Ned. streep). Voor vlaktematen bezigt men den vierkanten meter, de are (100 meters), de hectare (100 ares) en de myriare (100 hectares), — voorts den decimeter, centimeter en millimeter (deze laatste = 0,000001 meter). Voor inhoudsmaten bezigt men de teerling-el (stère of wisse) voor groote hoeveelheden, doch voor kleinere is voor drooge en natte waren de teerlingpalm de kop, kan of liter de eenheid. Het schepel (decaliter) telt 10 en het mud (hectoliter) 100 kop, en het last 3000 kop. Bij de kan (liter) voegen wij het vat (hectoliter, 100 Ned. kan), alsmede het maatje (0,1 Ned. kan) en den vingerhoed (0,1 maatje).

Men heeft aan deze eenheid van maat het gewigtstelsel verbonden. Men noemde het gewigt van eene hoeveelheid gedestilleerd water van 4,1°C., besloten in een kubieken palm, een kilogramme of pond, en voegde daarbij het ons, lood, wigtje en korrel (hectogramme, decagramme, gramme en decigramme), waarbij een volgende telkens 0,1 weegt van een voorgaande.

Dit stelsel is in Frankrijk ingevoerd en vervolgens ook in ons Vaderland en elders; maar nog veelal rekent men hier met veronachtzaming van de wettelijke bepalingen bij de oude el (69 Ned. duim) en bij het oude pond (0,5 Ned. pond). Eindelijk is het tiendeelig stelsel van maten en gewigten, met den meter als grondslag, sedert den 1sten Januarij 1872 ook geldig verklaard in het geheele Duitsche Keizerrijk. Door middel van den ijk wordt gezorgd, dat de handelaars zich van de juiste maten en gewigten van het stelsel bedienen.