Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mancha

betekenis & definitie

Mancha (La), het zuidelijk gedeelte van het Spaansche koningrijk Nieuw-Castilië en sedert 1822 het hoofdbestanddeel der naar hare hoofdstad genoemde provincie Ciudad Real, die op 3681/2 geogr. mijl ruim 264000 inwoners telt (1870), ligt tusschen Toledo, Cuenca, Murcia, Jaen, Cordova en Estremadura, ten zuiden van den Siërra Morena, ten zuidoosten van den Siërra de Alcaraz, ten noorden van uitloopers van den Siërra de Toledo te midden van uitgebreide vlakten, schaars besproeid door de ondiepe Guadiana en haar nog minder waterrijke zijrivieren. De grond is er hier en daar zeer vruchtbaar, maar in het algemeen zandig en in de vlakten van voldoende vochtigheid verstoken. Het klimaat is er in den zomer drukkend heet en in den winter regenachtig en koud, maar nagenoeg overal gezond. Men wint er uitmuntend ooft, voortreffelijken rooden wijn, graan, esparto, saffraan, hennep, vlas, olie en soda.

Aanzienlijk is er voorts de veefokkerij, vooral van ezels en muildieren. Ook delft men er veel kwik (zie Almaden). De nijverheid bepaalt er zich bij de vervaardiging van grove wollen stof, linnen, zeep en leder, — de handel bij den uitvoer van graan, wijn, vee en zeep. De spoorweg van Madrid naar Alicante doorsnijdt La Mancha, en zijne bewoners onderscheiden zich door een krachtigen ligchaamsbouw, door ijver en opgeruimdheid. In dit land plaatste Cervantes de hoofdfiguur van zijn wereldberoemden roman.

< >